Liberale democratieën zoals Nederland zouden hun eigen sociale cement aantasten tijdens hun lange mars naar universele rechten voor ieder mens. Cement dat, paradoxaal genoeg, noodzakelijk is om rechten voor iedereen te beschermen­.

De Duitse constitutionele rechter Ernst-Wolfgang Böckenförde, inmiddels 87 jaar oud, stelde in 1964 dat een seculiere liberale democratie de sociale voorwaarden die haar bestaan vereist zelf niet kan garanderen. Dat is een ingewikkelde zin. Maar deze stelling, ook wel het Böckenförde-Dilemma genoemd (dat een eigen Wikipedia-pagina heeft), houdt kort gezegd in dat een liberale democratie – gestoeld op gelijkheidsrechten en individuele vrijheden, zoals gewetensvrijheid en vrijheid van meningsuiting – een gemeenschap nodig heeft om te functioneren. Men moet zich bijvoorbeeld verbonden voelen met de Staat en met elkaar. Maar, aldus Böckenförde, de ruimte die een liberale democratie biedt aan alle vormen van pluraliteit, in de breedste zin van het woord, maakt het onmogelijk voor de overheid zo'n gemeenschap te onderhouden. Ofwel: wat verbindt liberaal-democratische burgers?

Böckenförde deed deze uitspraak dus al even geleden, maar steeds meer stemmen in Europa luiden opnieuw deze alarmklok. Ik noem een paar voorbeelden. De Hongaarse premier Orbán roept vrijwel dagelijks dat de liberale democratie de christelijke cultuur problematisch verzwakt. In Italië staat in het voorwoord van het 'Handvest van Vrijheid' dat migranten moeten ondertekenen dat 'Het christendom […] samen met het jodendom, de weg hebben geplaveid naar de moderniteit en het garanderen van de principes van vrijheid en rechtvaardigheid'.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Rechts op de foto: Viktor Orbán (foto: ANP/Zoltan Mathe).

En ook in Nederland wordt steeds vaker gesproken over het belang van het beschermen van de 'joods-christelijke' cultuur, meest prominent door CDA-leider Sybrand Buma tijdens zijn H.J. Schoo-lezing van afgelopen jaar. In de termen van Böckenförde voelen deze stemmen zich inderdaad niet genoodzaakt de principes van de liberale democratie te verdedigen, maar springen zij op de bres voor een culturele gemeenschap – een christelijke, of een joods-christelijke, of soms ook een joods-humanistisch-christelijke. Opvallend genoeg worden de principes van de liberale democratie wel vaak genoemd als inherent onderdeel van de te beschermen culturele gemeenschap. Maar in plaats van dat deze principes worden gepresenteerd als boven culturen uitstijgend, inclusief en op iedereen van toepassing, worden ze toegedicht aan een historisch 'ons'.

Er is enorm veel te zeggen over deze ontwikkeling. In Kwartslag, uitgezonden door Human, leg ik bijvoorbeeld uit dat dit 'culturaliseren' van de liberale democratie juist een bedreiging vormt voor haar basisprincipes. Hier wil ik twee meer constructieve punten aanstippen.

Ten eerste lijkt het mij dat het Böckenförde-Dilemma te pessimistisch is over de potentie van de principes van de liberale democratie zelf om gevoelens van gemeenschap op te wekken. Waarom zou de overtuiging dat alle mensen onvervreemdbare, constitutionele rechten toekomen vanwege hun intrinsieke morele gelijkwaardigheid niet voldoende emotioneel reliëf bieden om een samenleving op te bouwen? Neem nu waarden zoals de gelijkwaardigheid van man en vrouw, of de vrijheid je eigen partner te kiezen, of persvrijheid: deze zouden we ook, op zichzelf, centraal kunnen stellen in ons nationale zelfbeeld.

Zo pleit bijvoorbeeld de Duitse filosoof Jürgen Habermas voor een grondwettelijk patriottisme, waarbij groepsidentiteit wordt gevormd rondom democratische waarden in plaats van culturele. Is dit niet het onderzoeken waard? Of scherper geformuleerd, heeft dit niet meer kans van slagen om daadwerkelijk een fundament te vormen voor onze politieke gemeenschap dan een beroep op een polariserende en vermeende joods-christelijke cultuur, waar Nederlanders en nieuwkomers met andere culture achtergronden niet bij horen?

Deze denkrichting zou, onder meer, betekenen dat we moeten gaan nadenken over burgerschapsonderwijs in Nederland waarin niet zaken als het Wilhelmus kennen centraal staan, maar de vaardigheden die belangrijk zijn bij democratisch burgerschap. Daarnaast zouden speeches van politici en hoogwaardigheidsbekleders anders ingevuld worden. Een land waarin dit momenteel gebeurt is Canada. Premier Justin Trudeau benadrukt bijvoorbeeld steevast in toespraken dat de waarden van Canada bovenal mensenrechten zijn, in een poging 'een postnationale staat te vormen'. Natuurlijk heeft Canada hiermee nog steeds een nationale geschiedenis, officiële talen, en blijft ijshockey de populaire nationale sport – maar die kenmerken vormen niet de kern van het politieke systeem of van wat het betekent een Canadees te zijn.

Ten tweede moeten we volgens mij goed nadenken over het type sociale binding dat we najagen. Zo schreef socioloog Kees Schuyt dat het een goed bewaard sociologisch geheim is dat een samenleving niet alleen kan lijden aan een tekort aan sociale cohesie, maar ook aan een teveel. Dit gebeurt als er in de politiek een gelijkvormigheid wordt nagestreefd, die maar moeizaam overeenstemt met de democratische werkelijkheid en diversiteit. In een poging alleen absolute gelijken in te sluiten, worden bepaalde groepen die net wat anders zijn uitgesloten. Bijvoorbeeld, als je denkt dat de democratie rust op christelijke waarden, dan moet de conclusie zijn dat een atheïst of iemand met een hijab zich nooit of lastig kan aansluiten bij de politieke gemeenschap! Het doel van de democratie moet daarom niet het creëren van één sterke identiteit zijn, maar samenwerken op basis van wat Schuyt munt als 'nevertheless values'. Hiermee bedoelt hij dat burgers die het oneens zijn over bijvoorbeeld godsdienst, en daar dus in de meest directe zin geen shared values delen, wel de nevertheless value moeten delen van een wettelijk beschermde godsdienstvrijheid.

Dus vóórdat men in de lijn van Böckenförde stelt dat hebben van een gemeenschap belangrijk is voor het functioneren van de liberale democratie, moet er goed nagedacht worden over wat die gemeenschap precies moet inhouden – en misschien nog wel belangrijker, wat vooral niet.