Van staand in de klas het Wilhelmus zingen tot een bezoek aan het Rijksmuseum of de Tweede Kamer. Twaalf jaar nu is het verplicht op scholen: burgerschapsvorming. Het moet scholieren voorbereiden op het leven in een democratische samenleving, maar echt van de grond komen, wil het niet, constateert Bram Eidhof, auteur van het pamflet Het Wilhelmus Voorbij. 'Er worden voorstellen gedaan die wat ongemakkelijk zijn, die doen denken aan het Amerikaanse nation building.'

Wat is burgerschap precies?

Er bestaan veel ideeën over wat burgerschap is. Het is een initiërende macht, waarbij burgers samen vorm kunnen geven aan de samenleving, en het kan een tegenmacht zijn, om de overheid of het bedrijfsleven in toom te houden. Er zijn denkers die stellen dat burgerschap zich vooral in de eigen kring afspeelt. In een lokale, religieuze gemeenschap waar je onderdeel van uitmaakt, bijvoorbeeld. Anderen stellen dat het gaat over kritisch zijn op normen en waarden in de samenleving. Weer anderen hebben het over de zelfredzame burger, die vertrouwen heeft in de markt en uitgaat van eigenbelang. Dat daar dan mooie, collectieve projecten uit ontstaan.

Het is de kunst om in die verscheidenheid een aantal kernfuncties te bewaken die gaan over goed democratisch burgerschap. Alleen op die voorwaarde kun je samen besluiten maken. Dat is nog best wel ingewikkeld. Als je kijkt naar burgerinitiatieven als de G1000 van de Vlaamse historicus David van Reybrouck, bijvoorbeeld, dan zie je dat daar vooral de usual suspects in participeren: hoogopgeleide, witte mensen van middelbare leeftijd. Wat er mist is een scherp gedefinieerd, gedeeld idee over wat het betekent om burger te zijn in de Nederlandse, democratische samenleving anno nu.

Rondleiding in de Tweede Kamer

Waar gaat het mis?

De maatschappelijke en de politieke discussie over wat burgerschap en burgerschapsvorming is, kent weinig diepgang. Op dit moment leeft het idee dat er nog maar weinig is dat we met elkaar delen. Dat we vooral de verschillen tussen mensen benadrukken. Dan worden er voorstellen gedaan als een bezoek aan het Rijksmuseum, of het Wilhelmus zingen in de klas. Hoewel dat best educatieve activiteiten kunnen zijn, is het een wel heel licht middel. Je kunt niet verwachten dat je daarmee scholieren ontwikkelt tot goede, kritische en betrokken burgers.

Omdat we niet scherp hebben wat burgerschap is, is ook de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs stil komen te staan, sinds het twaalf jaar geleden verplicht werd op scholen. Dat zie je terug in politieke debatten. Iedereen is het er over eens dat onderwijs meer is dan kinderen voorbereiden op de arbeidsmarkt. Het bereidt ook voor op het functioneren in een democratische samenleving. Maar als je vervolgens vraagt wat kinderen dan zouden moeten leren, welke kennis en welke vaardigheden, dan wordt het stil, of blijkt dat partijen vanuit partijpolitieke standpunten reageren.

Wat is het gevolg daarvan?

De Nederlandse democratie kent veel mogelijkheden. Je mag stemmen, jezelf verkiesbaar stellen, je mag een bijdrage leveren aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. We hebben best een goede democratische structuur, met allerlei checks and balances. Als burger wordt je weinig in de weg gelegd om deel te nemen aan de democratie, om zaken aan de kaak te stellen, veranderingen aan te brengen, onrecht aan te pakken of te agenderen. Maar, als je dat daadwerkelijk wilt doen, dan is het gevoel dat je ook echt een verschil kunt maken, onontbeerlijk. En dat gevoel hebben heel veel mensen niet.

Ongeveer zeven op de tien mbo-studenten voelt zich politiek machteloos. Ongeveer zes op de tien 18 tot 25-jarigen heeft dat gevoel. Als je wél het gevoel hebt dat je een verschil kunt maken, dan heb je nog de vaardigheden nodig om dat ook daadwerkelijk te doen. Anders loop je alsnog tegen een muur op. Zonder burgerschapsonderwijs, waarmee je leerlingen die competenties bijbrengt, sluit je veel leerlingen, studenten en later volwassenen uit van het deelnemen aan onze democratie en samenleving.

Dat ondergraaft de legitimiteit van de democratie. Als er maar een paar groepen mensen deelnemen en de dienst uitmaken, dan kunnen we niet spreken van een democratie zoals die ooit bedoeld is. Zeker niet omdat we weten dat de vaak hogeropgeleide leden van gemeenteraden en het parlement, vaker in het belang van hogeropgeleiden besluiten.

En daarin schuilt het belang van burgerschapsonderwijs?

Er zijn maar weinig mensen tegen meer directe democratie. Tegelijk vertrouwt maar 22 procent van de mensen dat ook zijn medeburgers toe. We vinden het blijkbaar belangrijk om samen met elkaar te besluiten waar het naartoe moet met onze samenleving, maar we vinden tegelijkertijd dat de meeste mensen niet beschikken over de vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Als dat het geval is, dan is er blijkbaar iets nodig als burgerschapsonderwijs, om mensen die kennis en vaardigheden aan te leren en democratische ervaringen op te laten doen. Dat is het kwaliteitsargument – onze democratie kan aan kwaliteit winnen met beter burgerschapsonderwijs.

Minstens net zo belangrijk is het noodzakelijkheidsargument. Hoe voorkomen we dat we straks niet meer met elkaar kunnen samenleven? Volgens Kim Putters, directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau, zijn er dermate veel spanningen tussen groepen burgers in de maatschappij dat we, op een schaal van 0 tot 10 waarbij 10 een burgeroorlog is, al over de helft zijn. Kortom, in onze samenleving mag je radicaal van elkaar verschillen, in perspectief of belang. Juist daarom is het belangrijk om geoefend te raken in omgaan met conflicten die dit soort verschillen onvermijdelijk veroorzaken.

Maar vanzelf gaat het dus niet, met dat burgerschapsonderwijs?

De huidige definitie van burgerschapsonderwijs is dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs actief burgerschap en sociale integratie moeten bevorderen. Maar wat dat precies is, actief burgerschap, dat wordt niet gedefinieerd in de wet. Sociale integratie ook niet, overigens, behalve dat je de achtergronden van leeftijdsgenoten zou moeten kennen, en de diversiteit daarvan in de Nederlandse samenleving. Dat is een vrij vage en vrijblijvende inspanningsplicht.

Het verschilt van school tot school hoe daarmee omgegaan wordt. Sommige scholen maken er echt een thema van, doen hun stinkende best. Andere scholen doen dat minder, ook omdat ze niet op burgerschapsonderwijs worden afgerekend. De Onderwijsinspectie kijkt er wel naar, maar neemt het niet mee in het kwaliteitsoordeel van een school. Ook voor ouders is burgerschapsonderwijs vaak niet doorslaggevend in de schoolkeuze voor hun kinderen.

Hoe zou het wel moeten?

Sowieso met meer aandacht en prioriteit vanuit Den Haag. Scholen worden nog te stevig op andere doelen afgerekend. Dat maakt burgerschapsvorming kwetsbaar en zorgt voor die verschillen tussen scholen. Je ziet ook dat vmbo-scholieren de boodschap krijgen dat ze zich moeten aanpassen, terwijl ze op de havo en het vwo worden uitgedaagd tot kritische reflectie. Die eerste groep krijgt dus een ander soort burgerschap aangereikt, wat mogelijk voorbereidt op tweederangsburgerschap.

Dat voedt de machteloosheid die deze leerlingen al voelen, en die ook terugkomt bij leerlingen op het mbo. En als je je machteloos en gefrustreerd voelt, dan zijn er niet zo heel veel opties behalve apathisch worden, je afkeren van de samenleving, of je wenden tot minder democratische middelen. Allemaal onwenselijke uitkomsten in een veerkrachtige democratie.

Het begint met leerlingen zelf laten nadenken over maatschappelijke thema's. Dat leerlingen die zelf identificeren en onderzoeken in hun eigen omgeving, in hun eigen wijk. Laat ze zich verdiepen in een thema dat ze raakt, dat ze belangrijk vinden, en laat ze onderzoeken of en hoe ze daar zelf invloed op kunnen uitoefenen. Dat is wat ik nu ook doe op een aantal scholen in Amsterdam. Je ziet dat dat voor leerlingen veel aansprekender is dan een les staatsinrichting. Dat laatste sluit namelijk niet aan op de leefwereld van de jongeren.

Als je wilt dat ze zelf gemotiveerd raken, dat ze hun eigen burgerschap ontwikkelen, dan is dat de start. Vervolgens kun je ze dan laten zien dat er ook andere perspectieven mogelijk zijn, zodat ze hun horizon verbreden en hun eigen denken over dat thema verdiepen.

Dat gaat in elk geval veel verder dan het Wilhelmus in de klas

Precies. Zoals het bij rekenen werkt dat leerlingen zelf stapsgewijs tot een oplossing komen en ze niet meteen het antwoord aangereikt krijgen, zo is het ook bij burgerschapsvorming goed dat je niet meteen de oplossing geeft, maar leerlingen zelf laat onderzoeken op welke manier je tot een goede en democratische uitkomst komt en wat een probleem zo ingewikkeld maakt. Het Wilhelmus zingen, lijkt wat dat betreft veel meer een antwoord te zijn dan een vraag.

meer weten?

Bram Eidhof is onderwijskundige en neurowetenschapper. Ook is hij oprichter van Schoolstrijd en actieonderzoeker bij het Instituut voor Publieke Waarden.