De strijd met China en de VS om technologische dominantie valt niet te winnen tenzij wij onze waarden verloochenen. Laat Europa bewust kiezen voor een leven in de digitale slow lane, bepleit hoogleraar politieke arithmetiek Daniel Mügge. Daarvoor moeten we onze bedrijven en markten beschermen, in plaats van mee te gaan in een mondiale tech-wedstrijd.

De officiële beleidslijn is duidelijk: Europa en Nederland moeten alles op alles zetten om een onoverbrugbare technologie-achterstand op de VS en China te voorkomen. Binnen de universiteiten wil het kabinet op grote schaal geld van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen doorschuiven naar technische vakken. Innovatiebeleid in het algemeen ademt de vrees dat wij in de technologieën van de toekomst een marginale speler worden.

Gek genoeg gaat die zorg gepaard met een andere angst – namelijk die voor de gevolgen van digitale technologie zelf, met name kunstmatige intelligentie (KI). Die, zo is het idee, zal banen en onze privésfeer vermorzelen, ongelijkheid doen toenemen, en onze sociale relaties transformeren. Denk bijvoorbeeld aan het Chinese credit scoring stelsel, een systeem dat jouw digitale voetafdruk vertaalt naar een score van 'goed burgerschap' of de mogelijkheden voor sociale controle door automatische gezichtsherkenning. Fans van Black Mirror kunnen zich hier alles bij voorstellen. In tegenstelling tot de VS en China zijn wij daarom terughoudend in de toepassing van digitale technologie op grote schaal. In Amerika hebben tech-reuzen alle ruimte om hun digitale monopolies te verzilveren; vanuit Beijing bouwt het Chinese bestuur een ongeëvenaarde, data-vretende surveillance-machine.

Gezien de voorsprong en politieke steun die technologiebedrijven in China en de VS hebben, is het een illusie dat Europese bedrijven grote kans maken om mondiale koplopers te worden. Ondanks welgemeend ondersteunend innovatiebeleid wordt digitale technologie hier met de aangetrokken handrem ontwikkeld. (Hetzelfde geldt voor andere controversiële technologieën – denk aan genetisch gemodificeerde gewassen, of het klonen van mensen.) In een open wereldwijde tech-wedstrijd legt Europa het af tegen zijn concurrenten.

Tot nu toe wordt die positie vooral betreurd – een teken van Europese zwakte. Maar het is iets om trots op te zijn. Hier zijn democratie en burgermaatschappij sterk genoeg ontwikkeld om de rechten en vrijheden van onze medemensen niet ondergeschikt te maken aan doorgeslagen tech-fantasieën of de digitale begeertes van autoritaire machthebbers. Als dat betekent dat geen Europees bedrijf de competitie met Facebook of een Chinese KI-grootmacht aankan, zij het zo. Wie weet kan je elders in de wereld je koffie binnenkort met een scan van je iris betalen, terwijl je hier nog je smartphone nodig hebt. Ik vind het best, als zo mijn vrijheid gewaarborgd blijft.

De politieke nadruk moet dan ook niet liggen op mondiale concurrentie met Amerikaanse of Chinese digitale producten, maar bij beschermde, Europese versies die wél aan onze normen en waarden voldoen. Denk aan bewakingssystemen voor openbare ruimte die jouw privacy wél respecteren, of aan verzekeringsmaatschappijen die juist níet alle beschikbare data over jou benutten om jouw gedrag te voorspellen. Om die tot bloei te laten komen zullen we de grote gevestigde spelers uit China en de VS buiten te deur moeten houden. Maar een selectieve digitale de-mondialisering is een kleine prijs te betalen om onze eigen normen en waarden ook in het digitale tijdperk te behouden.