De laatste keer dat ik me verveelde? Ik kan het me niet herinneren. Altijd is er de telefoon: een spelletje De Slimste Mens, berichtjes op Twitter, plaatjes op Instagram. Ieder mogelijk gat in de dag wordt preventief dichtgeplamuurd met digitale verstrooiing. Terwijl zo vaak is gezegd dat verveling goed zou zijn voor de creativiteit.

Ook in musea, de ultieme plaats voor slenteren, lijkt er weinig tijd voor verveling. We kijken gemiddeld minder dan dertig seconden per kunstwerk, zo blijkt uit herhaald onderzoek. De kijktijd is de afgelopen jaren (gelukkig) niet afgenomen. We zijn zelfs iets langer met de kunst bezig, door er selfies bij te nemen. Ongeveer een derde van de bezoekers zette zichzelf op de foto met het kunstwerk waar ze naar keken, constateerden de onderzoekers. Dat kwam bovenop de al gemeten kijktijd. Dertig seconden en een selfie: is dat genoeg om te genieten van meesterwerken als Nighthawks van Edward Hopper (1942), Black on Maroon van Mark Rothko (1959), de gestolde tijd in de foto's van Rineke Dijkstra?

Wat zie je als je langer naar kunst kijkt? Het is tijd voor onderzoek. Ik besluit een uur door te brengen met één kunstwerk. Honderdtwintig keer langer dan gemiddeld. Mijn telefoon laat ik thuis.

Eerst wilde ik naar de Nachtwacht van Rembrandt gaan, maar dat leek me toch te druk. Bovendien ken ik het te goed.

Op de tentoonstelling Amsterdam Magisch Centrum in het Stedelijk Museum ontdek ik een videokunstwerk waar ik mijn uur wel aan wil besteden. Het heet Een stap en is van stanley brouwn. Hij maakte het in 1971. Een stap toont drie minuten het kruispunt voor Café Americain vlakbij het Leidseplein in Amsterdam. stanley brouwn (1935-2017) was zeer terughoudend met biografische informatie, en wilde dat zijn naam zonder hoofdletters geschreven word. Biografische ruis zou de kunst maar in de weg staan.

Aanvankelijk lijkt het alsof Een stap gaat over de stappen die de vele passanten zetten, maar halverwege zet brouwn (verborgen achter de camera) precies één stap vooruit. Het perspectief schuift een kleine meter naar voren, en neem van me aan: wanneer je net anderhalve minuut naar een gewoon kruispunt hebt staan kijken voelt dat als een monumentale gebeurtenis.

De video van brouwn duurt drie minuten, zo'n twintig keer heb ik hem gezien (ik raakte de tel kwijt). De vaste passanten in de video worden al vanaf de tweede keer als vaste ijkpunten, herkenbare melodieën in een muziekstuk dat je vaker luistert.

De dame met de rode tas. De man en vrouw die samen een bruine tas dragen, de zakelijk geklede man, het blauwe busje, de mosterdgele jas, gele scooter, rode kever. Het kruispunt voor Americain in 1971 wordt zo langzamerhand als een bekende symfonie voor mij. De man met de beige jas: hij wordt een goede vriend, of in ieder geval een vage bekende.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Het Leidseplein, Amsterdam (foto: ANP/Koen van Weel).

Het is opvallend hoe vredig de Amsterdammers van 1971 eruitzien: zo schijnbaar eenvoudig bezig met de alledag: boodschappen, de taxi halen, naar de volgende bestemming fietsen. Zij zullen het zelf misschien niet zo hebben ervaren, druk met waar ze mee bezig zijn, maar op het scherm in het Stedelijk, op deze afstand in tijd en ruimte, lijkt het plein in 1971 even los van de tijd te staan. Als je even uitzoomt, door even niets te doen, groeit de ervaren tijd exponentieel.

'Bezie de kudde die aan je voorbijgraast: zij weet niet wat gisteren, wat vandaag is, ze dartelt rond, vreet, rust, verteert, dartelt verder, en zo van de ochtend tot de avond, dag aan dag, in haar lust en onlust kort aangelijnd aan de pin van het ogenblik en daardoor niet zwaarmoedig en niet verveeld.' Bij het zien van het straatvolk uit 1971 moet ik denken aan deze openingszin van Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven van Friedrich Nietzsche.

De voorbijschrijdende passanten in de video van brouwn beginnen in het uur dat ik met ze deel steeds meer op de grazende koeien te lijken. 'Kort aangelijnd aan de pin van het ogenblik', maar ook lós van de tijd. Wanneer ik weer buiten het museum sta, heb ik iets van dat besef van tijdloosheid meegenomen. Net als in 1971 gaan mensen hun gang, doen boodschappen, hebben zorgen. Er is niets veranderd.

Het werk van stanley brouwn gaat over het verstrijken van tijd. In de tijdspanne waarin de passanten talloze stappen zetten, zet brouwn maar één stap. Maar wie komt er vooruit?