Ik druk op de rode knop van de besloten afdeling. Die geur. In een hoekje van de gemeenschappelijke ruimte zit mijn oma. 'Dag oma.' Met grote blauwe ogen kijkt ze op. Ik zie in haar blik dat ze niet weet dat ze mijn oma is, dat weet ze allang niet meer. 'Dag ma', zegt mijn vader op kinderlijke toon. Ze kijkt weer naar beneden. Haar rits staat open, ze friemelt aan de veiligheidsriem van de rolstoel. 'Zullen we lekker even naar buiten gaan ma?' probeert mijn vader. Hij wacht niet op het antwoord, hij maakt de remmen los en rijdt mijn oma achteruit. Door haar voeten tegen de grond te drukken probeert ze zich te verzetten. Maar vader, net zo koppig als zijn moeder, rijdt door en oma moet zich gewonnen geven.

We rijden door de lange gang, weg van Radio Nostalgie, de nepbloemen in de hoek en de witte koffiekopjes. 'Oh meneer', roept een medewerker ons achterna, 'als er bij de deur een mevrouw staat die naar buiten wilt, laat haar dan maar en roep ons. Dat voorkomt blauwe plekken.' Ze glimlacht. Aan het eind van de gang staat inderdaad een mevrouw op de knopjes te drukken. De code is de dag van vandaag, maar weet de mevrouw veel. Het lijkt alsof de mevrouw zich betrapt voelt als ze ons ziet en schuifelt 'snel' weg achter haar rollator, langs de piano die op slot zit. We gaan de deuren door die beplakt zijn met bosbehang, alsof we een andere wereld zullen betreden.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Foto: Cristian Newman.

'Wil je een ijsje, ma?' vraagt mijn vader beneden. Oma kijkt opnieuw op met die felle blauwe ogen. 'Oma wil graag een bakje ijs', besluit mijn vader hardop. Ik zoek tevergeefs een Magnum almond. Een raketje dan maar. 'De raketjes zijn niet aan te slepen', zegt mijn vader voor vertier. 'Ja, die hitte he', reageer ik. Mijn vader laat de rolstoel los om te betalen en ik ben druk met mijn raketje. We vergeten oma. Oma pakt haar kans schoon en rijdt weg, al schuifelend over de vloer, met haar handen aan de wielen. Wat een kracht, denk ik al starend naar mijn oma, likkend aan mijn raketje. 'Nee ma', roept mijn vader, 'we gaan deze kant op.' Mijn vader sprint haar achterna, rijdt haar weer achteruit, vooruit, die kant op.

'Wil je een hapje ijs ma?' mijn vader houdt een lepeltje met roomijs bij de bijna-tandeloze mond van mijn oma. Haar twee ondertandjes doen me denken aan de baby die ik de dag daarvoor zag. Het is al lang geleden dat oma haar kunstgebit door de wc spoelde, daarvoor was ze er op gaan zitten en nu is het klaar. Met haar tong vangt ze het beetje roomijs op. Mijn vader en ik gaan op in een gesprek over broodfonds, zzp-en, onbetaalbare huizen, de leven. Weer vergeten we oma. 'Misschien kan je een beetje met oma proberen te communiceren', zegt mijn vader. 'Maar wat moet ik dan zeggen?' 'Nou, praat over het weer ofzo.' Ik staar mijn oma aan die nog meer friemelt aan haar veiligheidsriem dan voorheen. 'Hopelijk gaat het morgen regenen, he oma.' Stilte. 'Wilt u nog een hapje oma?' 'Nee!' zegt ze fel. Het roomijs smelt weg.

Als we naar binnen willen, staat er bij de hoofdingang een haag van medewerkers met hun handen in elkaar en hun hoofd iets naar beneden. Een duidelijke routine. We botsen bijna op de doodskist met daarachter een handjevol familieleden. Ik betrap mezelf erop dat ik omkijk om te zien hoe erg ze zijn aangedaan. Mijn oma schreeuwt al jaren om einde, maar zette nooit op tijd een krabbeltje op papier. Nu vergeet ze alles, behalve dat einde. Terug op de afdeling laten we oma 'los'. Snel schuifelt ze in de rolstoel de gang door, de kamers van andere bewoners op.

Onderweg komen we een mevrouw tegen met clips in, chique kleding aan en een laklerentas op haar rollator. 'Daar heeft oma ruzie mee gehad', fluistert mijn vader. Voordat oma naar haar toe schuifelt, pakt mijn vader de rolstoel en wijst haar het juiste pad. Voordat we afscheid nemen, nemen we een kijkje in haar eigen kamer. Daar hangen dierenposters, een gehaakte illustratie van Venetie en… Geen spoor van familieleden. 'Waar zijn de rest van haar spullen?' 'Dit was het', zegt mijn vader. 'Goh', zeg ik verbaasd, 'je leven, in niet meer dan een tas.'

'Handje oma?' Totaal onverwacht geeft mijn oma me een ferme hand. 'Oma hield nooit van slappe handjes. Krijg ik ook een handje ma?' 'Nee!' roept mijn oma fel. Mijn vader lacht. 'Verschil moet er wezen.' Hij zet de rem op de rolstoel.

Voordat we het tehuis verlaten wil mijn vader boven nog iets laten zien. Aan de muur hangt een collage met foto's van overledenen en afbeeldingen van bloemen. 'Ken je deze meneer nog? Die maakte altijd muziek. En deze mevrouw? Die liep altijd rondjes. Oh en dit was een boze mevrouw. Allemaal dood. Oma heeft al zoveel mensen overleefd.' Ik kijk naar mijn vader hoe hij kijkt naar de doden in de collage. De mensen die eens oma en opa waren. Een broer of een vriendin. Mijn oma is nu deze oma. De herinneringen van vroeger zijn allang begraven. 'Negentig is oma nu toch?' 'Ja ongelofelijk he?' 'Nou.'