Mijn broertje is een Ajax-supporter van het serieuze soort: drie tattoos op zijn lichaam zijn gewijd aan de club, de laatste een grote nummer 14 die hij liet zetten vlak nadat Johan Cruijff overleed. Bloednerveus was hij, in aanloop naar de Europa League-finale vorige week, tegen Manchester. En ook de enige van zijn supportersvrienden die net achter het net greep voor een kaartje in Stockholm.

Hij stuurde me een promo-filmpje van de club door. 'Dag Europa', zo begint het, 'welkom in onze droom' — om een mij onduidelijke reden is de voice-over trouwens ingesproken door een Brit. Allerlei archiefbeelden passeren de revue, een jonge Cruijff, een jonge Patrick Kluivert. Ajax-vlaggen die wapperen in slow-motion.

Tekst loopt door onder de video.

De voice-over zegt iets over jonge spelers die een legende werden, over Ajax dat het voetbal opnieuw uitvond, over uniek DNA. 'We zijn nog altijd dezelfde', zegt de Brit, 'we zijn nooit veranderd.' Bij Ajax gaat het niet om status en geld, zo heet het, maar om lef en creativiteit. Ajax speelt om de trots van de stad. Ajax schrijft geschiedenis met de toekomst.

Ik vind zulke taal altijd een beetje angstwekkend en fascistoïde, maar mijn broertje vindt dit prachtig. Ik probeer eigenlijk al jaren te begrijpen hoe dat werkt, die extreme clubliefde van hem. Als complete buitenstaander heb ik die rivaliteit, tussen bijvoorbeeld Ajax en Feyenoord, en dichter bij mijn eigen geboortestad: tussen NEC en Vitesse, altijd nogal infantiel en arbitrair gevonden.

Alsof Ajax bestaat uit Amsterdammers, Feyenoord uit Rotterdammers en NEC uit Nijmegenaren — bij NEC voetballen in de selectie gewoon drie Arnhemmers, trouwens. Daar gaat het niet om, dat snap ik ook wel, het gaat om de geconstrueerde identiteit van zo'n club, die de geconstrueerde identiteit van een stad representeert.

Ik denk dat de woorden 'droom' en 'legende' in dat filmpje de sleutel zijn om iets te begrijpen van het onvoorwaardelijke supporterschap van mensen zoals mijn broertje. Het heeft, denk ik, veel te maken met het verlangen om onderdeel uit te maken van iets wat mogelijk legendarisch is — omdat het vroeger legendarisch was, of omdat het in de toekomst legendarisch zal zijn.

Meer dan op een concrete werkelijkheid (van matige wedstrijden, verliezen, gerommel binnen besturen, gesjoemel met geld, etcetera) berust de liefde van een supporter op een utopie, iets tussen een glorieus verleden en een even glorieuze toekomst in. Iedere tocht naar het stadion is een soort mondaine bedevaart naar een oord - vak 423 in het geval van mijn broertje - waar de gezamenlijke droom heel helder is, net als de rituelen die erbij horen.

In zo'n stadion kun je geloven dat er nog een strijd bestaat die heldhaftig is, en die je zonder voorbehoud of ironie kunt voeren.

Ondanks mijn intuïtieve afkeer voor deze vorm van collectiviteit, waarin ik altijd vooral ondertonen van agressie herken, voelde ook ik in de aanloop naar de finale vorige week een zekere trots op de club van de stad waar ik al meer dan tien jaar woon. Amsterdam veranderde in een zee van Ajax t-shirts en bleke jongens met rolkoffers, op weg naar hun overprijsde Airbnb-kamertje voor de nacht.

De stad werd een soort hoopvolle droom, een mogelijk historisch moment, een fictie. Misschien deden we die middag aan een soort live-action-roleplay. Misschien is dat wat mijn broertje al jaren iedere week doet, bij gebrek aan een kerk om in te bidden.

meer weten?

Bovenstaande tekst werd eerder uitgesproken door Niña Weijers in Brainwash Radio, de verhalende nieuwsanalyse van Brainwash op NPO Radio 1. Elke laatste maandag van de maand, 20:30 tot 21:30 uur. Ook beschikbaar als podcast.