'Vergeten, genegeerd en zes jaar eerder dood', schrijft vakbondsbestuurder en SP-politicus Ron Meyer in zijn boek De Onmisbaren. Hij heeft het over het lot van de arbeidersklasse, de klasse van zijn ouders: van mensen met een bescheiden inkomen en werk met weinig status. De schoonmaker, de koelmonteur en de zorgmedewerker. Hij wil dat deze klasse van onmisbaren, hun kennis en hun pijn, zichtbaar wordt. Pas als zij schouder aan schouder gaan staan, is verandering mogelijk. Aan de hand van muziek spreekt hij met Floortje Smit in de HUMAN-podcast Brainwash (abonneer je via Apple, Spotify, of RSS-feed).

Je begin het boek met een telefoontje aan je oma. Je was toen twaalf jaar. Waarom belde je haar?

'Ik was bang – niet geheel onterecht – dat wij uit huis zouden worden gezet. De energierekening kon niet worden betaald. Dat had ik de avond daarvoor bovenaan de trap gehoord. Mijn ouders dachten dat mijn zusje en ik sliepen, maar ik was toevallig wakker. Ik herinner het me nog goed. Je hebt momenten in je leven die bepalend zijn geweest voor hoe je denkt, en dit is vormend voor mij geweest.'

'Ik hoorde mijn vader op een manier zoals ik hem nog nooit gehoord had. Ik heb mijn moeder wel vaker verdrietig gehoord, maar mijn vader eigenlijk nooit. Hij was het type 'ruwe bolster, blanke pit'. Hij klonk echt wanhopig, en ik dat raakte me.'

Het lijkt me ook eng, om dat als kind te horen.

'Ja, heel eng. Als kind zijn je vader en je moeder je beschermengelen. Ik hoorde mijn vader in totale paniek, en ik dacht: ik moet iets doen. Voor mij was het beeld dat je uit je huis wordt gezet een schrikbeeld, want je huis is ook je thuis. Dus ik heb mijn oma toen gebeld.

Oma was en is nog steeds een beschermengel voor mij. Ik wist dat ik haar zou raken, dat ik haar hart een tik zou verkopen. Ik realiseerde me wel dat ik in feite tegen haar zei dat haar zoon zijn gezin niet kon onderhouden. Ik weet nog goed dat ik de telefoon – waar toen nog wikkeldraad aan zat – helemaal om mijn arm heen had gewikkeld. Ik heb wel tien keer het nummer gedraaid en weer opgehangen. Ik hoorde aan haar ademhaling dat ze geraakt was, en in één klap antwoordde ze: 'Maak je geen zorgen, klinge.' Dat betekent in het Limburgs dialect 'kleine', wat het koosnaampje van oma was. Toen voelde ik een kalmte: oma ging dit fixen. Hoe wist ik niet, maar ze zei: 'Het komt goed. We gaan dit regelen. En dit is ons geheim.' Die laatste woorden waren voor mij cruciaal, omdat ik niet wilde dat mijn ouders wisten dat ik haar gebeld had. Mijn ouders zouden het nooit geaccepteerd hebben als het idee was geweest dat ze zielig waren. Het zijn trotste mensen.'

Ze durfden zelf niet te bellen?

'Nee. Dat hadden ze niet gedaan. Mensen die nooit armoede gekend hebben, weten niet dat de schaamte die erbij komt kijken, immens is. Mijn ouders zijn daarna ook vaak dingen niet gaan doen, simpelweg omdat ze geen geld hadden. Ik zei dan: 'Mam, zeur niet zo, je kan toch ook in het bos gaan wandelen?' Maar later ben ik me wel gaan realiseren dat ze gelijk had toen ze zei: 'Alles wat je doet, kost geld.' Ergens naartoe rijden alleen al. Maar ook simpele dingen als een rondje geven. Dus ze deden dingen niet uit schaamte.'

Hoe is het afgelopen?

'Oma en opa hebben het opgelost. Oma belde de dag erna op. Ik zie mijn vader nog op zijn knieën gaan en de grauwheid op z'n gezicht bijkleuren, toen hij te horen kreeg dat ze een deel van de erfenis kregen. Wij waren niet erg religieus in ons gezin, maar hij zei: 'Het herre Gudje bestaet.' Dat is in het Limburgs dialect: 'Here God bestaat.' En ik dacht: 'Nee... dus nu denkt hij dat God bestaat!'

Heb je later verteld dat jij God was?

'Ja. Niet dat ik God was, maar wel wat er gebeurd was. Toen waren ze verbaasd. Ze wisten het echt niet. Maar ze begrepen wel waarom oma en ik het zo gedaan hadden, omdat ze het ook echt niet geaccepteerd hadden als het een soort charitas was geweest. Opa en oma hadden ook niet veel, maar een deel van de erfenis maakte het verschil. Het was ook wel grappig dat het bedrag toevallig nét genoeg was voor wat mijn ouders nodig hadden. Mijn ouders hebben altijd hard gewerkt, maar mijn vader werd ziek en kwam in enorme problemen terecht. De trots overheerste, dus ze waren nog liever uit huis gezet – wat een groot schrikbeeld was – dan dat ze liefdadigheid geaccepteerd hadden.'

Hielden ze het voor jou verborgen, of probeerden ze dat?

'Mijn ouders heb ik het boek laten lezen voordat het uitkwam, want ik schrijf aan hen in het boek. En mijn moeder zei, en dat ware rake woorden: 'Ik vind het heel mooi, en ik ben ook wel trots, maar ik had gehoopt dat jullie het niet gemerkt hadden.' Daar zit natuurlijk alles in. Je doet er alles aan dat je kinderen het niet zien. Maar kinderen – heel gemeen – zien, voelen en merken alles.'

Jij zag letterlijk hoe zij niet aten en jij wel.

'Dat was inderdaad niet zo moeilijk te zien, en ik leer nu als vader dat je niets voor je kinderen verborgen kunt houden. Toen mijn ouders voor de zoveelste dag op rij de boontjes, die mijn zusje en ik niet zo lekker vonden, voor ons opschepten terwijl er voor hen zelf niets op tafel stond, reageerde ik als een kind. 'Waarom moeten wij die troep wel eten en jullie niet?' Tot ik me realiseerde dat het niet om de smaak van de maaltijd ging, maar dat ze het niet konden betalen. Alles wat zij hadden was voor ons. Dat is de kern: als ouder wil je het allerbeste voor je kinderen. Mijn ouders zeiden ook: 'Wij doen dit, zodat jullie vrij kunnen zijn.' Vrijheid is voor mij dus nooit gegaan over iemand tot het bot mogen beledigen, maar ging altijd over iets heel anders: dat je een goed leven kunt hebben. Dat je de materiële omstandigheden hebt om je rekeningen en je huis te kunnen betalen, en om je kinderen te kunnen laten opgroeien.'

Je bent sociale migrant: je bent gaan studeren. 10% van jouw wijk is gaan studeren. Was jij nou gewoon zo slim?

'De kern van mijn kritiek op de meritocratie is precies dit: dat mensen die kunnen studeren vinden dat ze het zelf verdiend hebben, omdat ze zo hard gewerkt hebben. Natuurlijk heb je hard gewerkt, maar wat is de andere kant van die uitspraak? Dat als mensen geen succes hebben, ze daar zelf schuld aan hebben. In Nederland doen we nog weleens alsof het hier niet zo erg is als in Amerika, met de American Dream, maar de Dutch Dream is eigenlijk nog veel erger. Wij pretenderen namelijk dat het egalitair is, dat er geen sociale klasse is. In Amerika ontkennen ze dat niet, maar hier wordt het verhuld.'

'In mijn oude buurt kan 10% studeren, terwijl in de rijkste buurten in Heerlen 50% studeert. Dat komt niet door het grondwater of omdat wij in onze buurten dommer zijn. Het komt door de sociale omstandigheden. Dat ik wel ging studeren, is eigenlijk vooral door de factor 'geluk'. Ik had ook, net als veel van mijn vrienden toen, de verkeerde afslag kunnen nemen. Net met dat vriendje meegaan dat niet zulke goede intenties had, of ik had een van die kinderen kunnen zijn die geen ouders had die me aanmoedigden om te studeren, 'want dan krijg je het beter dan wij'. Zijn die kinderen dan slecht, hebben zij het zelf verdiend?'

'Dit gaat over zoveel meer dan individuele keuzes. Dit gaat over sociale omstandigheden en sociale klasse. Dat woord moeten we in Nederland maar weer eens herintroduceren. Want tot de werkende klasse behoren betekent gemiddeld vijftien jaar eerder ziek worden. Twee keer zoveel risico lopen aan corona te sterven. En zes jaar eerder doodgaan.'

Een van de nummers die Ron Meyer uitkoos voor de podcast Brainwash is East Side of Town van Lucinda Williams. Zij zingt dat we eens een kijkje moeten komen nemen aan de oostkant van de stad, waar 'de andere helft' van de bevolking leeft. In Meyers stad Heerlen is dat achter het spoor. 'Elke zin in dit lied raakt mij persoonlijk. Dit gaat niet over de plek in de stad, maar over de plek in de samenleving.'

Zijn de klassen de laatste jaren meer uit elkaar gegroeid, en kunnen we te veel doen alsof de andere, lagere klasse er niet is?

'Maatschappelijk, politiek en economisch zijn er verschillende vormen van strijd. Er zijn tegengestelde belangen. Neem het begrip 'arbeider', waar we in Nederland een ingewikkelde relatie mee hebben. 'Die bestaat toch niet meer?' zeggen mensen dan. Dat klopt: de mijnwerkers – mijn opa's waren allebei mijnwerkers – bestaan niet meer. Maar de economische en sociale verhoudingen zijn helemaal niet veranderd. De arbeider heeft een andere verschijningsvorm gekregen, en is nu vaker vrouw en vaker migrant. Het is de beveiliger, schoonmaker, postbezorger en de distributiemedewerker. Dat de arbeider er niet meer uit ziet als een blue collar worker, heeft alles te maken met onze economie, die van een industriële economie naar een diensteneconomie is gegaan. En de sociale verhoudingen zijn inderdaad niet meer zoals ze in de jaren 70 waren: ze zijn in veel gevallen slechter geworden. De schoonmaker of postbezorger van nu heeft het slechter dan de georganiseerde fabrieks- of havenarbeider in de jaren 70. En intussen wordt de sociale strijd bedekt.'

Je noemt het een 'klasse van onzichtbaren die onmisbaar blijken'. Want tijdens de coronacrisis hadden zij cruciale beroepen en konden niet thuis werken, maar je ziet ze niet aan talkshowtafels of in de boeken. Je citeert kunstcriticus J.J. Charlesworth: 'Er was helemaal geen lockdown. Er waren alleen maar middenklasse mensen die zich verstopten terwijl de werkende klasse hen spullen bracht.'

'Tijdens de lockdown moesten thuiszorgers gewoon op pad. Treinschoonmakers konden de trein niet schoonmaken vanachter Zoom, dus die moesten ook gewoon op pad. Als je een pakketje bestelde, zoals een spuuglelijke regenjas voor je hond waar de Lidl mee adverteerde, werd dat gewoon bezorgd. Dus lockdown? Ja, als je thuis kon werken was er een lockdown. Maar niet voor mensen die in distributiecentra of slachterijen werken. Je denkt toch niet werkelijk dat op Schiphol de anderhalvemeter kon worden gehandhaafd als je in de bagageruimte moest tillen?'

'Maar als je die verhalen niet hoort, en ze niet te berde brengt, dan denkt de dominante klasse – bijna altijd de gestudeerde klasse – dat dat de werkelijkheid is. Ik kan het de bagagemedewerker niet kwalijk nemen dat hij vervolgens cynisch wordt over de lockdown. Het komt volstrekt hypocriet over dat er geen rekening wordt gehouden met de mensen die het land overeind houden. De realiteit van de werkende klasse zou op z'n minst wat vaker aan de talkshowtafels moeten komen. Dat zou op z'n zachtst gezegd enige balans brengen in het beeld dat gecreëerd is over hoe het er werkelijk aan toegaat in dit land.'