'De kloof tussen kansrijk en kansarm wordt steeds groter in Nederland', zegt geograaf en journalist Floor Milikowski. In zo'n klein land als Nederland zouden de verschillen in gezondheid en welvaart niet zo extreem hoeven zijn. In haar boek Een klein land met verre uithoeken beschrijft ze de ongelijke kansen in een veranderend Nederland als een gevolg van beleidskeuzes. Tijd voor een nieuwe visie, dus. Aan de hand van muziek spreekt Milikowski met Floortje Smit in de HUMAN-podcast Brainwash (abonneer je via Apple, Spotify, of RSS-feed).

Je bent opgegroeid in Watergraafsmeer in Amsterdam. Dat is nu een bakfietsenbuurt, een havermelk-latte-enclave. Hoe was dat toen?

'Destijds was er, zoals in de rest van de stad, veel sociale huur. Er woonden veel arbeidersgezinnen. De buurt was gemengd, er woonden zowel mensen met als zonder migratieachtergrond. Op de basisschool was ik de enige met hoogopgeleide ouders, terwijl er op die school nu misschien nog maar één of twee kinderen zijn zónder hoogopgeleide ouders. Dat is net als in de rest van de stad de afgelopen veertig jaar enorm veranderd.'

Jij bent altijd in Amsterdam gebleven. Vielen die veranderingen je op, of gaat zoiets geleidelijk?

'Het gaat geleidelijk. Maar ik weet nog goed dat halverwege de jaren 90 de Rembrandttoren werd gebouwd, waar Philips kwam te zitten. Vanuit mijn slaapkamerraam kon ik precies zien hoe de toren hoger groeide. Tegenover ons ging het tehuis voor moeilijk opvoedbare kinderen weg, en daar verhuisde een welvarend, goedverdienend gezin van buiten Amersterdam in. Hij scheen bij Philips te werken. Het was voor het eerst in mijn directe omgeving dat mensen de stad in verhuisden, in plaats van eruit. Eerder verhuisden kinderen uit mijn klas naar Purmerend, Almere en Zaandam. Nu kwamen er voor het eerst mensen met geld naar de stad, en dat was een duidelijke kentering. Vanaf dat moment ging het hard.'

'De achterkant van het Centraal Station en het Vondelpark waren vroeger een no-go area. Juffen en meesters zeiden: 'Daar moet je 's avonds in het donker niet heen.' Het was ruig en grimmig. Maar ik mis wel de rafelrandjes, want die verdwijnen momenteel. Ze horen bij een grote stad, want het geeft vernieuwing, dynamiek, innovatie en verrassing. Zonder dat ben je eigenlijk niet echt een stad, maar een platgeslagen, uit de kluiten gegroeid dorp.'

Door de beperkte blik op de meest kansrijke delen van het land gleden de gebieden in Nederland die niet in dat verhaal pasten, ineens veel harder af dan verwacht.

Je hebt een boek geschreven: Van wie is de stad? Wat is het antwoord op die vraag?

'Amsterdam is nog steeds een stad die van veel betrokkenen en groepen is. Maar je ziet ook dat vastgoedbeleggers en mensen met veel geld en middelen de stad in hun greep hebben. Het interessante van deze coronatijd is dat het de boel weer een beetje opschudt, zoals in de horecasector die zo dominant is, hoewel het ook pijnlijk is dat er echt klappen vallen. Maar het is ook een verademing dat er weer lucht ontstaat voor nieuwe dingen. De stad is te veel in de greep geraakt van bepaalde groepen, wat het eenzijdig en saai maakt, en te weinig ruimte laat voor de vooruitgang die een stad altijd moet maken.'

Je had het net over de macht van de commerciële partijen. Hoe is de politiek de greep op de stad verloren?

'Nou, dat hebben ze expres gedaan. In de jaren 80 was 90 procent van de woningvoorraad in Amsterdam sociale of gereguleerde huur. Daar waren strikte regels voor. In heel Nederland was veel meer sociale huur dan er nu is. Dat was bewust beleid: men vond vanuit het idee van volkshuisvesting dat mensen betaalbaar moesten kunnen wonen. Dat ging niet alleen over lage inkomens, maar ook over middeninkomens. Kopen was voor een kleine groep. Alleen echt goed verdienende mensen, vaak ondernemers, kochten. In de jaren 70 kocht bijna niemand in Nederland een huis. Dit veranderde vanuit de democratiseringsgedachte dat mensen een huis moesten kunnen bezitten en meer keuze moesten hebben in waar ze terechtkomen en wat voor woning ze willen.'

Straatbeeld in de Rotterdamse wijk Feijenoord

'Met de terugtrekkende overheid werd een bewuste keuze gemaakt om de markt meer ruimte te geven. Toen is er veel sociale huur verkocht. In Amsterdam is nog steeds 40 tot 45 procent van de woningen sociale huur, wat nog steeds relatief veel is, maar weinig in vergelijking met 40 jaar geleden. Dat zijn bewuste keuzes, zowel van de gemeente Amsterdam als politiek Den Haag. Je ziet overal in het land dat corporaties de woningen op de beste plekken het eerst hebben verkocht, want daar viel het meest te verdienen. Van de woningen die nog overblijven ontstaan clusters in de slechtste delen van de stad, waar allerlei sociaal-economische problemen zoals armoede, criminaliteit en huiselijk geweld zich concentreren. In andere delen van de stad clustert de welvarende elite. Nederlandse en internationale beleggers zijn daar bovenop gedoken. Dan raak je de greep kwijt en zie je hoe moeilijk het is om die terug te krijgen.'

Valt een stad wel bij te sturen?

'In essentie zijn het organische bewegingen en het is aan een overheid om ervoor te kiezen in hoeverre je die bijstuurt, stimuleert of juist tegengaat. Je bent altijd een speelbal van internationale, nationale en regionale ontwikkelingen. Dat Amsterdam een grote handelsstad werd, kwam door de ligging aan het water. Dat soort factoren zijn bepalend, maar als overheid kies je wat je daarmee doet. Het enorme economische succes van grote steden wereldwijd is wel degelijk gefaciliteerd door overheden die dat versterkt hebben. In de jaren 80 is er in Amsterdam voor gekozen om de Zuidas, andere grote kantorenlocaties en grote mooie nieuwbouwwijken voor de stedelijke bewoners te ontwikkelen, en om het toerisme te faciliteren, wat een nadrukkelijke keuze is geweest in de vorige crisis. Beleidskeuzes hebben daar invloed op.'

We hebben in dit Brainwash-podcastgesprek tot nu toe de focus sterk op Amsterdam gericht. In je tweede boek, Een klein land met verre uithoeken, heb je daar kritiek op. Je richt daarin je vizier op de buitengebieden.

'Ja, dat klopt. In 2011 schreef ik voor De Groene Amsterdammer over de ontwikkelingen die Amsterdam doormaakte. Ik was me toen ook al sterk bewust dat het succes van Amsterdam een keerzijde had: de trek naar de stad trekt andere delen van het land leeg. Ik was bekend met krimp als theoretisch fenomeen, en ik wilde graag weten hoe dat er concreet voor mensen uitzag. Toen ben ik naar Delfzijl gegaan, dat als één van de eerste Nederlandse gemeentes met krimp te maken kreeg. Al vanaf de jaren 90 zijn ze daar aan het slopen om de krimp goed te laten verlopen. Delfzijl is geen vrolijke stad, verre van charmant. In de jaren 70 is het uit de grond gestampt met het idee dat de haven daar een grote internationale functie zou krijgen, maar dat kreeg het helemaal niet. Maar daaromheen zijn onwijs mooie, pittoreske dorpjes, zoals Loppersum. Dus krimp is pijnlijk, maar het zegt niets over de kwaliteit van de plek: het zegt alleen dat het verkeerd gelegen is, namelijk ver weg van de economische centra van dit moment. Het is minder in aantal, maar niet minder in kwaliteit.'

Je laat zien dat mensen het tij nog proberen te keren, zoals met dierenpark Emmen, maar dat lukt vaak niet.

'Nee, het lukt vaak niet, maar soms ook wel. Na de Tweede Wereldoorlog kregen we enorme economische groei en welvaartsstijging, en gebrek aan arbeidskrachten in alle fabrieken in Nederland. Vanuit Den Haag werd toen bewust gestimuleerd dat er fabrieken in kansarme regio's werden geopend, zoals Zuidoost-Drenthe, waar Emmen ligt. Emmen is toen vanuit een dorpje uitgegroeid tot een middelgrote industriestad, en dat leek de toekomst. Maar toen bleek ineens dat we metropoolvorming kregen en dat mensen massaal naar aantrekkelijke (universiteits)steden trokken. De kenniseconomie kwam op, en daar had het industriële Emmen ineens geen functie in. Zij zaten dus ineens vanuit een groeiscenario met een krimpscenario, en de grote vraag: wat te doen?'

'Daar wisten we niet zoveel van. Bovendien zaten we vanaf de jaren 2000, maar ook al iets eerder in de jaren 90, vanuit Den Haag met een heel ander idee: niet langer ondersteunen we de kansarme delen van het land, maar gaan we over op het versterken van de kansrijke delen van het land. Dat is bewust ander beleid. Vanaf de jaren 80 kwam de globalisering op en vervaagden de grenzen binnen Europa. De kenniseconomie maakte veel bedrijven foot loose. Toen kwam er grote internationale concurrentie tussen landen, steden en regio's, waardoor Nederland zichzelf moest herpositioneren en zich op het internationale economische speelveld op de kaart moest zetten. Toen hebben we bewust gekozen voor Schiphol en Rotterdam als mainports: dat werden de pijlers van de nieuwe economie. We hebben een hogesnelheidslijn tussen Amsterdam, Brussel en Parijs aangelegd. We hebben een Betuwelijn aangelegd, de Maasvlakte, de vijfde landingsbaan van Schiphol: allemaal met het idee om Nederland goed te verkopen met internationale handelsstromen. Dat is goed gelukt.'

'Maar dat betekende dat de gebieden in Nederland die niet in dat verhaal pasten, ineens veel harder afgleden dan verwacht. Er was wel verwacht dat de steden die daarvoor in verval raakten weer opnieuw zouden boomen, maar er was niet verwacht dat het tot verval in andere delen van het land zou leiden. Er was een beperkte blik op de meest kansrijke delen van het land, plus een terugtrekkende overheid die tegen de regio's, steden en dorpen zei dat iedereen zijn eigen kracht, identiteit en toekomstplan moest gaan ontwikkelen. En als je een goed verhaal hebt, wil Den Haag wel bijspringen om dat te ondersteunen, maar anders moet je het lekker zelf regelen. In Emmen hadden ze niet veel verhaal en identiteit om op terug te vallen. Ze waren een dorp dat niet op eigen kracht was gegroeid, maar kunstmatig vanuit Den Haag is opgepompt. Toen Den Haag zich terugtrok en de industrie verviel, zaten zij met de vraag: en nu dan? Accepteren we de krimp en wat betekent dat dan, of hebben we nog iets anders om aan vast te houden?'

'Toen kwamen ze op het idee om een enorm dierenpark uit de grond te stampen, omdat de dierentuin van Emmen toch wel een begrip was. Het was het enige dat ze zagen om op voort te borduren, waarna voor 500 miljoen euro een enorm nieuw dierenbelevenispark en stadsplein zijn gemaakt, en er moest een tunnel komen, want anders was het niet goed verbonden. Bakken met geld, veel discussie in Emmen, en er werd lacherig over gedaan door de buitenwereld, met adviesbureau's die zeiden: 'Doe het niet, dat is nooit rendabel.' De bestuurders hebben het toch voor elkaar gekregen, ondanks alle twijfel. En ik vraag me vaak af of het nou wel een zege is geweest dat ze zulke goede bestuurders hadden, echte doeners die dingen voor elkaar kregen, want anders hadden ze niet met een park gezeten wat nu bijna failliet is. Zij wilden graag iets met Emmen, en dat begrijp ik goed. Maar zo zie je dat vanuit goede bedoelingen soms hele onverstandige keuzes worden gemaakt.'

Jij pleit voor visie.

'Ja. Niet alleen voor Amsterdam, maar voor heel Nederland. We hebben een premier die visie een olifant vindt die het uitzicht belemmert. Maar voor mij is visie geen blauwdruk, maar een collectieve ambitie: een stip aan de horizon waar je met z'n allen naartoe werkt, zodat iedereen snapt wat zijn functie is. In het neoliberale landschap waarbij het ieder voor zich is, zien we naast dat het Nederland economisch ook veel heeft opgeleverd, zó'n kloof ontstaat tussen de steden en dorpen die meekomen, en zij die niet meekomen. De markt gaat dit niet oplossen. Zelfs VVD en CDA erkennen dit en pleiten voor meer regie vanuit Den Haag. Er is een sterke roep bij ambtenaren, vastgoedontwikkelaars, bestuurders en ondernemers om een realistisch en ambitieus verhaal voor de toekomst van Nederland. Daar kan iedereen zich dan toe verhouden: je kan er woningbouwplannen op aanpassen, investeren in noodzakelijke infrastructuur, waar we gaan werken en wonen, en hoe we ons internationaal willen positioneren zonder Schiphol en de haven van Rotterdam.'

Je schetst dat er meer oog moet komen voor een visie waar iedereen een plek in krijgt.

'Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft onderzoek gedaan naar de enorme kloof die in Nederland is ontstaan tussen kansarm en kansrijk. Als dan blijkt dat laagopgeleiden gemiddeld zeven jaar minder oud worden dan hoogopgeleiden, is dat zó schokkend. Dat zou je in een land als Amerika verwachten, maar niet in Nederland. We hebben dat te lang laten gebeuren. Er is een grote groep van onderklasse en lage middenklasse die geen perspectief heeft: onzekere werksituatie, te hoge huren, slechte gezondheid en het idee dat hun kinderen niet de kans hebben om hogerop te komen. Dat is zo heftig in een samenleving, we moeten daar nu echt iets aan doen. Dat heeft een ruimtelijk aspect: in de goede delen van de succesvolle steden clusteren hoogopgeleide, goedverdienende, gezonde mensen met de wereld aan hun voeten, en in Zuid-Limburg of delen van Zeeland zie je dat kansarme, oudere mensen met weinig netwerk en vermogen achterblijven. Daardoor zakt op sommige plekken de boel helemaal in, en daar ontstaat veel boosheid en frustratie, terwijl mensen in andere delen van het land zeggen: 'Wat is er aan de hand, het gaat toch goed?' Aan die kloof moeten we écht iets gaan doen.'