In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer econoom Johan Albrecht.


Hier in de buurt zie je meer en meer elektrische auto's, en gelukkig ook laadpalen. De elektrische revolutie zet zich door en misschien overweeg jij ook om op termijn elektrisch te gaan rijden. Daar hangt natuurlijk een stevig prijskaartje aan vast, maar je moet ook rekening houden met de lagere verbruikskosten en vooral met de fiscale voordelen. Misschien heb je al flink gerekend om de financiële balans van de overstap naar elektrisch rijden zo compleet mogelijk in kaart te brengen. Mooi toch: we zoeken naar privaat financieel rendement en we redden tegelijkertijd de planeet! En er valt vandaag wat te rekenen. Is het vandaag bijvoorbeeld interessant om in zonnepanelen te investeren? En koppel je dan het beste een thuisbatterij aan je zonnepanelen of warmtepomp? Hoe rendabel is een warmtepomp voor een woning uit pakweg 1980? Moet je eerst maximaal isoleren om pas daarna een warmtepomp te plaatsen?

De boodschap is duidelijk; het klimaatbeleid is een investeringsvraagstuk waarbij je euro's op tafel legt en de planeet je dankt voor een lagere CO2-uitstoot. Of anders geformuleerd: jij, beste burger, bent een belangrijk deel van de klimaatoplossing.

Al deze investeringen in CO2-besparende technologieën gebeuren zelden spontaan. In de meeste Europese landen – waaronder België en Nederland –worden ze uitgelokt als gevolg van bestaande subsidies of fiscale voordelen. Landen met een opvallende verkoop van elektrische voertuigen zoals Noorwegen en Nederland hebben een 'stimulerend beleidskader'. Het beleid geeft een opvallende boodschap: wie goed rekent, kan mooi verdienen aan het klimaatprobleem.

Maar wie investeert vandaag in koolstofarme technologieën? Ondanks de subsidies rijden weinig uitkeringstrekkers met een Tesla Model S van 85.000 Euro. Het klimaatbeleid op basis van financiële prikkels richt zich zeer uitdrukkelijk tot de hogere inkomens. Op zich geen probleem, als er daarnaast ook een beleid is om de lagere inkomens mee te trekken in dit verhaal. De energietransitie moet immers een inclusief project zijn dat de bestaande ongelijkheid niet vergroot. Los hiervan wordt zelden de vraag gesteld waarom iemand die een auto van €85.000 kan kopen zou moeten genieten van subsidies of fiscale voordelen.

We moeten goed beseffen dat marktwerking tot op heden nog nooit een oplossing heeft geboden voor ongelijkheid of armoede.

Behoort het tot de kerntaken van de overheid om het investeringsrendement van particulieren te garanderen? Als we tegen 2050 een nieuwe koolstofarme energie-infrastructuur moeten opbouwen – een onvergelijkbare miljardeninvestering in alle economische sectoren – betekent dit dan dat elke burger of bedrijf altijd een mooi rendement moet halen uit elke individuele klimaatinvestering? Wie vandaag spaart, krijgt van de bank 0% rente, maar wie investeert voor het klimaat, passeert langs de kassa. Is onze klimaattoekomst een fantastisch beleggingsproduct?

Hoe verklaren we de grote voorkeur voor financiële prikkels in belangrijke segmenten van ons energiesysteem? Dit heeft veel te maken met de liberalisering van de Europese energiemarkten vanaf 1996. Hierbij werd de uitdrukkelijke keuze gemaakt om de investeringsdynamiek van de energiemarkten over te laten aan de anonieme marktkrachten. Overheden mochten niet meer interveniëren in de energiemarkten, bijvoorbeeld via prijsregulering. De overheid maakte plaats voor de marktkrachten maar kort daarna volgden klimaatdoelstellingen, ook voor de energiesector. Hierdoor ontstond een eerder hybride systeem waarbij de marktkrachten nog steeds de weg wijzen, maar zachtjes gecorrigeerd werden in de hoop hiermee de klimaatdoelstellingen te halen. Deze aanpak kan werken, maar er zijn risico's en bovendien veel alternatieven.

Zo kunnen we elektrische voertuigen in de markt subsidiëren, of voertuigen met verbrandingsmotoren proberen weg te belasten. Een eenvoudigere aanpak bestaat uit directe regulering. Zo willen 15 EU-lidstaten de verkoop van nieuwe voertuigen met verbrandingsmotoren verbieden vanaf 2030. Met dit verbod ontstaat vanzelf een enorme markt voor elektrische en andere ecologische alternatieven. En regulering kost veel minder dan de hoge subsidiefactuur. Regulering moet natuurlijk wel afgedwongen worden.

Zoals gezegd rijden vandaag vooral de hogere inkomens met een dure elektrische auto. Het beeld waarbij vooral de hogere inkomens de bestaande subsidies of financiële prikkels kunnen benutten, vinden we ook bij de energetische renovatie van oudere woningen. Alle subsidies om oude woningen energetisch te renoveren komen terecht bij eigenaars van woningen. Ook hier zijn de hogere inkomens om evidente redenen oververtegenwoordigd. De hogere inkomens krijgen in de praktijk subsidies of fiscale voordelen om hun woning te verbeteren zodat de marktwaarde hiervan toeneemt. Europa wil immers tegen 2050 een koolstofneutraal continent zijn, waardoor het gehele gebouwenpark koolstofneutraal moet worden. De marktwaarde van zeer efficiënte woningen zal toenemen terwijl de marktwaarde van inefficiënte woningen onder druk komt, omdat deze niet voldoen niet aan de toekomstige normen.

Johan Albrecht in Brainwash Talks

Uit empirisch onderzoek blijkt ook dat de meeste eigenaars van woningen helemaal geen subsidies of fiscale voordelen nodig hebben om de woning te renoveren. De meeste renovaties worden opgestart omwille van functionele overwegingen en de energetische verbeteringen zijn een neveneffect van algemene verbeterwerken. Toch pikken de hogere inkomens allerhande subsidies en fiscale voordelen graag mee (wat zou jij doen?). Dit free rider effect wordt dikwijls geschat op meer dan 50% van de totale uitgekeerde subsidies voor renovatiewerkzaamheden, wat wijst op een grote verspilling van schaarse publieke middelen.

De lagere inkomens zijn zelden eigenaar van een woning. Wanneer de laagste inkomens toch een woning verwerven via bijvoorbeeld een erfenis, beschikken ze in de praktijk niet over voldoende middelen om een renovatie te kunnen opstarten zodat ze ook niet kunnen genieten van de bestaande subsidies en fiscale voordelen voor wie wel kan renoveren.

Hierdoor dreigt een energietransitie met twee snelheden te ontstaan; één groep kan en zal investeren, terwijl de groep van de lagere inkomens dit alles ziet passeren maar niet kan reageren. Zo ontstaat een duaal landschap, waarbij hogere inkomens superefficiënt wonen met amper verbruikskosten, terwijl de lagere inkomens op een inefficiënte manier afhankelijk blijven van restanten van het fossiele systeem. Dit is geen wervend vooruitzicht. De energietransitie moet een inclusief project worden. Het klimaatbeleid moet snel duidelijke keuzes maken om deze inclusiviteit te kunnen garanderen voor de lagere inkomens.

Wat betreft huisvesting is een sterke ondersteuning van de renovatiedynamiek op de private en sociale huurmarkten een absolute prioriteit. Hiertoe zijn grote publieke investeringen noodzakelijk. Dit heeft een prijs, maar betere woningen zorgen ook voor een betere levenskwaliteit, een betere gezondheid, minder stress en een betere beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. We moeten het rendement van zogenaamde klimaatmaatregelen niet alleen afwegen in termen van CO2-reducties.

Het beleid op basis van incentives zorgt tevens voor een toenemende privatisering van de energie-infrastructuur. Wanneer burgers investeren in zonnepanelen, een thuisbatterij of private oplaadtechnologie voor elektrische wagens, maken ze minder gebruik van de collectieve energie-infrastructuur die historisch is opgebouwd omwille van overduidelijke kostenvoordelen. Kiezen voor zonnepanelen op het eigen dak gekoppeld aan een thuisbatterij die maar een beperkt aantal maanden jaren echt intensief gebruikt kan worden, is kiezen voor zeer dure technologische opties die vandaag alleen overwogen worden omwille van bestaande subsidies en fiscale voordelen. De hogere inkomens investeren in private energietechnologieën en maken minder gebruik van de collectieve infrastructuur. Maar de collectieve energie-infrastructuur blijft essentieel en moet de globale energietransitie juist ondersteunen.

Voorts hebben we enkele historische voorbeelden waarbij het inruilen van collectieve technologieën voor private alternatieven tot onverwachte problemen op lange termijn heeft geleid. Honderd jaar terug was het spoorwegennet in landen zoals Frankrijk en België veel dichter dan vandaag het geval is. Vooral na 1950 zijn de lokale buurtspoorwegen in Frankrijk en België versneld afgebouwd. De auto begon aan een onstuitbare opmars, sterk ondersteund door overheden, die zwaar investeerden in meer en betere wegen en de steden herinrichtten op maat van de auto. Hierdoor daalde de bezetting van de lokale buurtspoorwegen en de ene lijn na de andere werd gesloten. Enkele decennia later hebben we vooral veel treinverbindingen tussen de grote steden. In heel wat landelijke regio's in Frankrijk zijn er geen spoorwegen meer. Iedereen is aangewezen op de eigen auto. En dan besliste de regering Macron enkele jaren terug ook nog om de accijnzen op brandstoffen te verhogen, als incentive om de Fransen te doen uitwijken naar alternatieven voor de auto die er niet meer zijn. De beweging van de gele hesjes is deels een gevolg van de afbouw van de collectieve infrastructuur.

Het hart van de collectieve infrastructuur vinden we vandaag in onze steden. De transformatie van onze steden – waar de meerderheid van de bevolking woont, leeft en werkt – is enorm belangrijk om de energietransitie te doen slagen. Het succes van de transitie hangt af van de toekomstige ontwikkeling van de openbare ruimte en publieke infrastructuur in en rond onze steden. Niemand denkt eraan om de ontwikkeling van onze steden over te laten aan de marktkrachten. Nee, we verwachten dat het beleid duidelijke keuzes maakt, hierover communiceert om een ruim draagvlak te creëren en consequent investeert en reguleert. Centraal hierbij staan de publieke investeringen in de collectieve infrastructuur. Daarnaast is er zeker ruimte voor financiële incentives om private investeringen uit te lokken, maar het ruimere plaatje wordt geschetst door het beleid en niet door de markt.

Wie hieraan twijfelt, moet goed beseffen dat marktwerking tot op heden nog nooit een oplossing heeft geboden voor ongelijkheid of armoede. In heel wat sectoren moet de balans tussen publieke investeringen, directe regulering en financiële prikkels in het klimaat- en energiebeleid grondig herbekeken worden. Op zich mag de burger zeker iets verdienen aan bepaalde klimaatinvesteringen, maar de energietransitie is een maatschappelijk transformatieproject en dit vraagt vooral grote publieke investeringen. Onze klimaattoekomst is meer dan een beleggingsproduct.