In augustus 2014 stapte ik samen met vijftien anderen in een lege Boeing naar Freetown, Sierra Leone, West-Afrika. Dat is het geboorteland van mijn vader en ik was op weg naar zijn begrafenis omdat hij een paar dagen eerder in zijn slaap was overleden. Zelf was ik 27.
Augustus 2014 was ook de periode van ebola. Je weet wel: die andere extreem besmettelijke én dodelijke ziekte. Ik was bang om in te stappen, maar ik heb geen moment getwijfeld. Vier jaar daarvoor was mijn moeder overleden, dus ik wist als geen ander hoe belangrijk het is om afscheid te nemen. Door het contrast met zijn West-Afrikaanse begrafenis en mijn ervaringen met Nederlandse uitvaarten en de ontelbare gesprekken met nabestaanden hier, viel het op hoe weinig we in Nederland bezig zijn met de dood. En dat is gek. Want de dood van een dierbare heeft een enorme impact op je leven.
Het is eigenlijk idioot dat we daar als maatschappij zo weinig aandacht voor hebben. Een begrafenis in Sierra Leone is alles wat het in Nederland niet is: het is luid en groot. Met drie auto's, een loeiende sirene en twee cameramannen haalden we mijn vader op voor de condoleance thuis. Die hele rit werd vastgelegd doordat de cameramannen in de auto voor en achter hem uit het raam hingen.
Thuis werd zijn kist geopend en schuifelde iedereen één voor één de woonkamer door. In stilte, hard huilend of biddend. Dat laatste was wel mooi: 60 procent van de bevolking is moslim, 30 procent christenen, en de rest heeft een inheems geloof. Maar het maakt geen bal uit wat je aanhangt. Als je maar in iets gelooft, dat wel. Door de openheid zag ik moslims en christenen tegelijkertijd en naast elkaar een eigen gebed opzeggen.
In de middag volgde een twee uur durende herdenkingsdienst in een propvolle kerk. We zongen mee met een groot koor en luisterden naar de predikant die lopend door de kerk Bijbelse teksten oplas en er af en toe een flinke 'hallelujah' doorheen gooide. En toen dat alles was afgelopen en ik achter de kist van mijn vader de kerk uitliep, wist ik niet wat ik zag...
Het centrale plein stond helemaal vol met mensen. Wat bleek: tijdens de dienst waren de luidsprekers naar buiten toe gedraaid, waardoor de mensen buiten konden meeluisteren. De hele wijk was uitgelopen. Ik zag een auto waarvan de gehele voorruit beplakt was met een immens grote foto van mijn vader. En helemaal vooraan stond een fanfare band. En zo gingen we op pad. De fanfare band al trommelend voorop, gevolgd door mijn vader, en wij als rouwstoet erachteraan richting het kerkhof.
Ik overdrijf niet als ik zeg dat we met meer dan duizend man waren. De weg waar wij op liepen, lag wat lager en was omgeven door twee heuvels. Ik zag hoe die aan de zijkanten vol bleef stromen met mensen die op het geluid van de fanfare afkwamen. Ik weet nog dat ik twee dingen dacht terwijl ik daar liep. Het eerste was: als hier iemand ebola heeft, ben ik echt de sjaak. En het tweede was: pap, vind je dit zelf ook niet een klein beetje overdreven?
Juist doordat men daar de dood zo omarmt – ik zag mensen selfies maken met mijn vader – valt het op hoe ongemakkelijk wij hier doen. Voor mijn boek sprak ik een jaar lang met jongvolwassenen die, net als ik, te jong boven de kist van hun vader of moeder hebben gestaan. Zij zeiden: ik kan zelf redelijk omgaan met de pijn en het gemis, maar mijn omgeving doet zo krampachtig.
Dat is niet goed. Want ik weet dat vrienden en familieleden willen helpen, maar misschien niet zo goed weten hoe, en dat hun eigen angst soms in de weg zit. En ik snap die angst. Partners van nabestaanden die ik interviewde vertelden: 'Ik ben bang dat ik het verdriet opwek als ik erover begin.' De nabestaanden zeiden: 'Natuurlijk voel ik dan het verdriet, maar dat zit er sowieso. Het helpt mij als ik weet dat jij eraan denkt en mij ruimte geeft om te praten.'