In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer onderwijssocioloog Orhan Agirdag over ongelijkheid in het onderwijs.


Wie of wat bepaalt hoe we ver in het leven komen? Niemand zal ontkennen dat ons opleidingsniveau doorslaggevend is. Als je een hoger opleidingsniveau hebt, verdien je niet alleen meer, maar leef je gemiddeld ook langer en gezonder. Dan is de vraag: wat bepaalt jouw opleidingsniveau? Niet alleen hoe intelligent dat je bent, maar jammer genoeg ook in wat voor gezin je geboren werd. Kinderen uit rijke gezinnen doen het veel beter dan kinderen uit middenklasse en arme gezinnen. In Nederland en België is er daarnaast ook een grote etnische ongelijkheid tussen witte en niet-witte kinderen, en dit los van hun capaciteiten.

Wanneer ik mensen vraag wat de oorzaken zijn van etnische ongelijkheden, krijg ik meestal antwoorden zoals: allochtone kinderen hebben een taalachterstand, hun ouders kennen het onderwijssysteem niet, of ze stimuleren hun kinderen niet goed. Dat zijn allemaal factoren over vermeende tekorten van deze mensen. Maar als het ligt aan de gebreken van de mensen zelf, hoe komt het dan dat er in bepaalde scholen of bepaalde landen helemaal geen etnische ongelijkheden zijn? Kijk maar naar Engeland, daar doen etnische minderheden het zelfs beter op school dan witte Britten.

Ongelijkheid in het onderwijs heeft niet alleen te maken met gebreken of achterstanden van kinderen, maar ook met hoe ons onderwijs eruitziet en hoe wij omgaan met verschillen.

Dus zelfde groepen mensen doen het beter of slechter in het onderwijs naargelang context. Dat komt omdat ongelijkheid niet alleen te maken heeft met gebreken of achterstanden van kinderen, maar ook met hoe ons onderwijs eruitziet en hoe wij omgaan met verschillen.

We kunnen namelijk op drie manieren omgaan met diversiteit. Ten eerste, je kan de verschillen wegwerken; diversiteit verminderen. Dit is de assimilatie-aanpak. Ten tweede, je kan diversiteit negeren of relativeren; doen alsof je verschillen niet ziet. Dit is de kleurenblinde aanpak. Ten derde, je kan diversiteit proberen te omarmen, te waarderen en inzetten als een pluspunt. Dit is de interculturele aanpak. Deze drie vormen komen ook voor in scholen en bepalen mee hoe goed ons onderwijs is.

De assimilatie-aanpak is het verbieden van culturele, religieuze, of talige diversiteit op school. Denk bijvoorbeeld aan het hoofddoekenverbod dat geldt in bijna alle Franse en Belgische scholen en ook in heel wat Nederlandse scholen. Of aan het verbieden van het spreken van een andere thuistaal op school. In verschillende grootschalige Vlaamse studies heb ik gevonden dat veel meertalige leerlingen aangeven dat het verboden is om hun moedertaal te spreken, of dat ze zelfs gestraft werden omdat ze hun moedertaal hebben gesproken.

Waarom hanteert men een assimilatie-aanpak? Niet om leerlingen te pesten, maar wel omdat men ervan uitgaat dat religieuze tekenen niet neutraal zijn, of omdat men denkt dat leerlingen minder goed Nederlands zullen leren als ze op school een andere taal gaan spreken. Een assimilatie-aanpak mag dan heel goedbedoeld zijn, de gevolgen zijn allesbehalve positief. Leerlingen die gestraft worden omwille van hun moedertaal, gaan niet plots beter Nederlands spreken. Wanneer een school iemands taal, cultuur of religie verbiedt, dan zegt de school eigenlijk dat identiteiten van een bepaalde leerling niet welkom zijn op school.

Of nog erger, dat hun culturele voorkennis niet relevant is voor het onderwijs. Dus een assimilatie-aanpak helpt niet om leerlingen te integreren. Integendeel, hoe meer assimilatie-aanpak, hoe minder leerlingen zich een deel voelen van een school. Belangrijkste van al, grootschalige studies in verschillende landen wijzen uit dat scholen die een assimilatie-aanpak hanteren de etnische kloof niet verminderen, maar juist erger maken. Conclusie: assimilatie-ideologie gaat ten koste van de kwaliteit in het onderwijs.

Een tweede mogelijk aanpak is een kleurenblinde aanpak. Het verschil met de assimilatie-aanpak is dat men in de kleurenblinde aanpak niet probeert om de verschillen te verbieden, maar er vooral geen aandacht aan wil geven, of het belang van diversiteit weg wil relativeren. Vaak hoor ik bijvoorbeeld leraren zeggen dat ze geen verschillen zien tussen hun leerlingen. Dat ze alle leerlingen zien als gewoon Nederlanders of Belgen, of gewoon leerlingen. Kortom, dat diversiteit er wel mag zijn, maar de verschillen geen aandacht verdienen.

Orhan Agirdag in Brainwash Talks

Waarom hanteert men een kleurenblinde aanpak? Wel, men denk dat ze racisme kunnen overwinnen door geen aandacht te geven aan verschillen. Of: aandacht geven aan verschillen zou identiteitspolitiek zijn en dat zou zelf racistisch zijn. Een kleurenblinde aanpak mag dan heel goedbedoeld zijn, in feite is het zelfbedrog. Ten eerste, we hebben allemaal een etniciteit. Ik heb een etniciteit, maar ook witte mensen: een stroopwafel is even etnisch als shish kebab. Ten tweede, iemands etniciteit is een van de eerste zaken die we zien bij iemand anders. Zo hebben mensen vanaf de eerste seconden dat ze mij zien door dat ik geen wit persoon ben.

Ook leraren zien de etnische achtergronden van hun leerlingen, vanaf dag 1, zelfs al denken ze van niet. Zo laat een onderzoek in Amsterdamse scholen zien hoe ondanks de dominante kleurenblinde ideologie de witte leerlingen veel vaker geprezen worden, terwijl niet-witte leerlingen juist meer gestraft worden. Ook kinderen zien elkaars etniciteit en dat op een heel jonge leeftijd. Hoe jong? Wel, in de eerste maanden na de geboorte nog niet, maar op de leeftijd van zes maanden blijken baby's al een voorkeur te hebben voor mensen uit hun eigen raciale achtergrond. Later, op kleuterleeftijd denken ze al keihard in raciale stereotypen.

Een kleurenblinde aanpak is niet alleen een illusie, maar het heeft ook allerlei negatieve gevolgen. Uit een experimenteel onderzoek in de Verenigde Staten blijkt bijvoorbeeld dat wanneer we kinderen blootstellen aan kleurenblindheid, dus hen vertellen dat etnische verschillen niet belangrijk zijn, dan blijken ze achteraf veel minder in staat om flagrante gevallen van racistische discriminatie te herkennen en dit te melden bij hun leraren. Maar belangrijkst van al, een kleurenblinde aanpak op school heeft negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs, voor de schoolprestaties.

Dat blijkt onder meer uit mijn eigen onderzoek in Vlaanderen, waar ik meer dan 2000 leerlingen en 700 leraren bestudeerd heb in het primair onderwijs. Wat blijkt: autochtone leerlingen doen het prima in scholen met of zonder een kleurenblinde aanpak. Maar leerlingen met een migratieachtergrond presteren slechter in scholen met een kleurenblinde aanpak. Hierdoor is de etnische ongelijkheid, de kloof in de schoolprestaties, vooral uitgesproken in scholen met een kleurenblinde aanpak. Vele internationale studies, zowel in het voortgezet als in het hoger onderwijs, bevestigen dat keer op keer. Conclusie: een kleurenblinde aanpak is ook blind voor ongelijkheid, en kan het niet verbeteren.

Een derde mogelijke aanpak is de interculturele aanpak. Het verschil met de kleurenblinde en assimilatie-aanpak is dat het hier niet de bedoeling is om diversiteit te verbieden of te negeren, maar om diversiteit juist te waarderen en actief inzetten in het onderwijzen. In de interculturele aanpak bouwen de scholen voort op de culturele voorkennis van de leerlingen.

Zelf had ik bijvoorbeeld het geluk dat ik in de jaren 90 in Vlaanderen les kreeg in mijn moedertaal, het Turks, dat er in mijn schoolbibliotheek ook boeken waren in mijn moedertaal, dat er tijdens de lessen ook aandacht ging naar de geschiedenis en cultuur van mijn voorouders. Bij een goede interculturele aanpak worden leerlingen bovendien niet gereduceerd tot hun etnische identiteit, zoals Marokkaans of Moslim, maar ze leren dat ze hun etnische identiteit 100 procent kunnen combineren met hun Nederlands identiteit. Kortom dat ze trots kunnen zijn op hun beide identiteiten.

Een interculturele aanpak kan ervoor zorgen dat iedereen erbij hoort, en niet enkel bepaalde leerlingen. Maar belangrijkst van al, een interculturele aanpak resulteert in betere schoolprestaties. Mijn grootschalig onderzoek in Vlaanderen, maar ook vele andere internationale studies, wijzen keer op keer uit dat scholen en leraren die culturele diversiteit als een meerwaarde gebruiken, betere prestaties leveren en minder ongelijkheid genereren.

[banner id="13"]

Kortom, ongelijkheid in het onderwijs is geen natuurwet, maar iets wat we kunnen overwinnen door goed onderwijs. En om goed onderwijs te geven, mogen we culturele diversiteit niet zomaar verbieden of negeren. Integendeel, succesvolle scholen slagen erin om culturele diversiteit te respecteren én actief in te zetten in het leren, door gebruik te maken van de culture en talige voorkennis die de leerlingen meenemen naar de school. Het is dan ook niet verstandig om ongelijkheid te reduceren tot achterstanden of gebreken van de mensen zoals taalachterstand; zeker als je weet dat het vooral gaat om meertalige kinderen.

Dat is eigenlijk een soort victim blaming: daarmee geeft je de slachtoffers van ongelijkheid de schuld, terwijl het probleem ergens anders ligt. Dat is niet alleen stigmatiserend, maar ook contraproductief. Diversiteit kan juist een bron zijn van culturele rijkdom, ook als het gaat over bedrijven en stichtingen. Maar dan moeten we er wel op een goede manier mee omgaan. En dit is geen kwestie van politieke correctheid, maar vooral een kwestie van kwaliteit. Beter functionerende scholen, bedrijven en andere instituties: daar hebben we allen baat bij.