In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer neurowetenschapper Iris Sommer over het vrouwenbrein.


Als neurowetenschapper ben ik gefascineerd door de relatie tussen enerzijds de vorm en functie van de hersenen en anderzijds menselijk gedrag en persoonlijkheid. Mijn doel is om beter te begrijpen wat er misgaat bij hersenaandoeningen, zodat we die ook beter kunnen behandelen. Ik kijk daarvoor naar gedrag, vraag mensen het hemd van het lijf en doe metingen aan de hersenen met onder andere MRI scans. Je ziet dan subtiele verschillen tussen mensen met hersenaandoeningen, zoals parkinson, schizofrenie of dementie en gezonde leeftijdgenoten. Er is echter een ander verschil, dat me steeds weer opvalt: het verschil tussen gezonde mannen en vrouwen.

De hersenen van vrouwen zijn zo'n 12 procent kleiner en vrouwen hebben gemiddeld 17 procent minder zenuwcellen in hun hersenschors hebben. Toch zijn er geen verschillen in IQ.

Zo zijn de hersenen van vrouwen zo'n 12 procent kleiner. Daar komt bij dat vrouwen gemiddeld 17 procent minder zenuwcellen in hun hersenschors hebben. Vrouwen hebben per zenuwcel echter meer verbindingen en ook is de verbranding van hun zenuwcellen zo'n 10 procent hoger. Dat zijn grote verschillen, waarbij de effecten die ik bij patiënten vind, totaal in het niet vallen. Zijn er nog meer verschillen tussen mannen en vrouwen die met hersenen en met gedrag te maken hebben? En moeten we daar dan niet rekening mee houden?

Om die vraag te beantwoorden heb ik me de afgelopen jaren verdiept in het vrouwenbrein. Als een ware detective heb ik onderzoeksbevindingen opgevraagd, zelf metingen verricht en literatuur bestudeerd. De resultaten heb ik beschreven in mijn boek Het Vrouwenbrein. Kort samengevat: er zijn veel verschillen tussen mannen en vrouwen, en het is goed om daarvan op de hoogte te zijn, want ze hebben consequenties. Een paar van die consequenties zal ik zo met je doornemen. Maar er zijn ook veel overeenkomsten. Een belangrijke zal ik er vast noemen: op volwassen leeftijd zijn er geen verschillen in het gemiddelde IQ tussen mannen en vrouwen. Opluchting! Dat kleinere vrouwenbrein doet het prima.

Op jonge leeftijd is dat wel anders. Meisjes bereiken gemiddeld al met 10,5 jaar hun maximale hersenvolume. Jongens pas met 14,5 jaar. Dat heeft met de puberteit te maken. Meisjes komen gemiddeld eerder in de puberteit en hebben daardoor ook eerder een goede hersenrijping. Dat merk je aan vaardigheden zoals impulscontrole, zelfreflectie en planning. Op school hebben ze daar voordeel van. De Cito-toets en de toetsing tijdens het brugjaar komen voor jongens te vroeg. Zij beschikken dan nog niet over hun maximale hersencapaciteit. Je ziet dan ook dat meer meisjes dan jongens hoger middelbaar onderwijs afmaken en doorstromen naar HBO en universiteit. Fijn voor de meisjes, maar niet goed voor de jongens. Opleiding is dé bepalende factor in onze samenleving. Voor maatschappelijk succes en zelfs voor gezondheid. Dat jongens niet altijd hun maximale opleiding krijgen, is een gemiste kans.

Er zijn meer verschillen tussen meisjes en jongens. Zo is er, op groepsniveau, een verschil in interesse. Gemiddeld hebben meisjes meer interesse in alles wat te maken heeft met mensen: relaties, communicatie en verzorging. Jongens hebben gemiddeld meer interesse in objecten: auto's, planeten en raketten. Natuurlijk zijn er ook meisjes die juist in objecten geïnteresseerd zijn, en jongens die juist in mensen geïnteresseerd zijn. Toch zijn de verschillen op groepsniveau groot.
Die interesse hangt samen met de hoogte van het mannelijk geslachtshormoon testosteron voor de geboorte. In vruchtwaterpuncties is de hoogte van dat hormoon gemeten, en zowel bij meisjes als bij jongens bleek er een samenhang tussen de hoogte van dit hormoon in de baarmoeder en de interesse van het kind later. Die interesse blijft tamelijk stabiel tijdens het leven, en op volwassen leeftijd zie je dat vrouwen vaker kiezen voor beroepen of hobby's waarbij mensen centraal staan. Ook wanneer het lukt om meisjes en vrouwen precies gelijke kansen te bieden, zal dit verschil in interesse toch leiden tot een andere verdeling in de beroepsbevolking.

Er is nog een eigenschap die sterk door testosteron bepaald wordt: dat is de neiging om wel of juist niet een risico te durven nemen. Testosteron zorgt dat de zenuwcellen die dopamine maken zich goed ontwikkelen. Dopamine is een stofje dat ons motiveert, het zorgt dat we iets echt willen en nergens voor terugdeinzen, zodat we het krijgen ook. Het motiveert ons om ons doel te bereiken. Dat doel heeft doorgaans te maken met sociale status, vaak uitgedrukt in geld. Dopamine, en indirect dus testosteron, zorgt ervoor dat we bereid zijn eventuele risico's te nemen om die ultieme beloning te bemachtigen. Vrouwen zijn gemiddeld minder uit op die beloning, maar zijn meer beducht voor risico's zoals boetes, een flater slaan, of afgewezen worden. Ik denk dat dit een reden is waarom er maar zo weinig vrouwen in de Quote 500 staan.

Iris Sommer in Brainwash Talks

Vrouwen zijn echter niet minder ambitieus. Er is een andere eigenschap die vrouwen soms dwarszit om hun ambitie te verwezenlijken, en dat is twijfel aan het eigen kunnen. Ik vertelde al dat vrouwen en mannen gemiddeld even intelligent zijn. Wanneer je beide genders vraagt hoe intelligent ze zichzelf inschatten, zullen vrouwen zichzelf echter een stuk lager inschatten dan de mannen. Mannen schatten zichzelf gemiddeld iets te hoog in, vrouwen juist iets te laag. Die zelfonderschatting is iets waar sommige vrouwen echt last van kunnen hebben. Ze twijfelen onnodig aan hun eigen kunnen en dat maakt hen onzeker. Dat zie je terug in verschillen in persoonlijkheid. Vrouwen zijn gemiddeld wat vriendelijker, maar scoren ook 16 procent hoger op neuroticisme. Neuroticisme is de neiging om beren op de weg te zien, om te piekeren. Dat is vruchtbare grond voor depressie en angststoornissen. Die komen dan ook tweemaal zo vaak bij vrouwen voor. Daar kunnen we iets aan doen. Een goed zelfvertrouwen wapent je tegen neuroticisme. Ouders, school en vrienden kunnen meisjes helpen om een gezond zelfvertrouwen op te bouwen. Door hen te leren hun successen te vieren en zichzelf niet te onderschatten. Ook mannen hebben hun specifieke kwetsbaarheden. Hun neiging om een risico aan te durven maakt ze kwetsbaarder voor criminaliteit en verslaving. Grote verschillen dus voor het ontwikkelen van psychiatrische aandoeningen.

Hoe groot die invloed van geslachtshormonen is, hebben transgender personen die hormoonbehandeling ondergingen mij geleerd. Vrouw-naar-man transgender personen vertelden dat ze tijdens de hormoonbehandeling doortastender werden, meer doelgericht en soms ook een korter lontje kregen. Man-naar-vrouw transgender personen merkten juist dat ze meer gingen piekeren en eerder beren op de weg zagen. Ik stond te kijken van een Nederlandse studie naar 90.000 transgender personen, die uitwees dat de vrouw-naar-man transgender personen na de officiële geslachtsverandering gemiddeld meer gingen verdienen, terwijl de man-naar-vrouw transgender personen er juist in salaris op achteruit gaan. Ik zie daarin de sterke invloed van testosteron, die ons drijft naar meer sociale status.

In 1949 schreef Simone de Beauvoir De tweede sekse. 'Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt tot vrouw gemaakt.' Destijds revolutionair! Maar haar uitspraak klopt niet. Bij de geboorte zijn er al grote verschillen, en in de puberteit nemen die nog verder toe. Het is wel waar dat de omgeving meisjes en jongens, en vrouwen en mannen anders behandelt. Dat was in 1949 zo en dat is anno 2021 nog steeds zo. Er worden vrouwen andere kansen geboden en er worden andere dingen van hen verwacht.

Ik liet zien dat er op groepsniveau inderdaad ook verschillen in interesse en gedrag zijn. Maar gemiddelden voor vrouwen en mannen zijn zelden een juiste inschatting van een individuele persoon. De stereotypen van mannen en vrouwen werken juist tegen ons. Dat merk je bijvoorbeeld op de werkvloer. In theorie zou een gemengd team iets beter kunnen functioneren dan een mono-gender team. In de praktijk gaat die vlieger zelden op. Ik zal een voorbeeld geven. Stel je een verpleegkundig team voor bestaande uit vijf vrouwen. Karin kan goed leidinggeven, en wordt dan ook hoofd. Marian kan goed luisteren en zij gaat de gezinsgesprekken doen. Het team draait prima.

Vanuit de diversiteitsgedachte wordt dit team aangepast, er komen twee mannen bij, Piet en Serge. Piet kan goed leidinggeven en bovendien past leidinggeven bij zijn genderstereotype. Hij wordt het nieuwe hoofd. Hij doet het prima, maar Karin had het beter gekund. Zij heeft echter haar genderstereotype tegen. Marian mag weer de gezinsgesprekken doen. Ze doet het goed, maar Serge had het nog beter gekund. Hij heeft echter zijn genderstereotype tegen en komt daardoor niet aan bod. Zo zie je dat een divers team, met veel potentie, het toch niet beter doet dan een mono-genderteam, juist omdat die genderstereotypen er nu doorheen gaan fietsen.

Ik geloof dan ook niet dat elke raad van bestuur minstens 30 procent vrouwen zou moeten hebben. Dat die een of twee vrouwen nu juist vriendelijker en risico-mijdender zouden zijn dan de drie of vier mannen, dat is toch zeer de vraag. Het zijn doorgaans niet de meest risicomijdende vrouwen die voor zulke functies gaan. Waar we mijns inziens veel harder voor moeten vechten dan voor de topvrouwen, zijn de vrouwen aan de basis. De echte loonkloof ontstaat pas na de geboorte van het eerste kind. Toen ik mijn specialisatie tot psychiater deed, waren onze kinderen vier en zes jaar. Ik had drie uur reistijd per dag en de naschoolse opvang ging klokslag zes uur dicht. Fulltime werken zat er voor mijn man simpelweg niet in. En dat geldt voor veel moeders. Hogeropgeleide vrouwen leveren na de geboorte van hun eerste kind gemiddeld 30 procent van hun inkomen in, lageropgeleide vrouwen maar liefst 50 procent. Dat laatste is erg zorgelijk.

Veel van deze jonge moeders zijn daarmee niet meer financieel zelfstandig. Wanneer hun relatie stopt, is hun salaris niet toereikend om rond te komen. Maatschappelijke inspanningen voor meer gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen zouden zich daarom op de basis moeten richten, in plaats van de top. Zorg voor goede kinderopvang, liefst gratis. Zorg dat kinderen na schooltijd kunnen blijven, zorg dat ze een gezonde maaltijd krijgen, huiswerkbegeleiding, muziekles, sporten. Daarmee investeren we in de nieuwe generatie, maar net zo goed in de jonge moeders die de kans krijgen carrière te maken.