Ik ben opgegroeid in Athene. Een grote stad, die je vast kent. In mijn herinnering waren er vooral beperkingen en sirenes. 'Niet te ver weg.' 'Vroeg terug zijn.' 'Kijk uit voor de auto's.' 'Het is gevaarlijk buiten.' De plaats waar we daaraan konden ontsnappen, waar die regels niet golden, was het dorp van m'n opa, ergens in het noorden van Griekenland, in de bergen van Macedonië. Als kind wist ik niets van Macedonië, alleen dat we er elk jaar heengingen. Mijn vader reed er elk jaar eind september met ons naartoe. Dat is de periode van de katoenpluk. Arbeiders in het veld halen met hun handen of met machines de katoenbolletjes van de stengel en brengen ze met vrachtwagens naar de fabriek. Uren reden we tussen de velden door. En vooral als het waaide, zweefde er zoveel katoenpluis in de lucht dat het net leek of het sneeuwde. Terwijl de zon scheen. Katoenpluis om ons heen en langs de weg, net verse sneeuw.
In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer etnomusicoloog Anastasis Sarakatsanos over de kracht van volksmuziek.
Een paar jaar geleden werd ik door een videobedrijf in Athene uitgenodigd om een documentaire te maken in het noorden van Griekenland. Ik ging langs en ze legden een enorme kaart op de tafel, waarop ze me de route lieten zien. Die liep van de grens van Griekenland met Turkije, via het noorden, naar de grens van Griekenland met Albanië. We gingen de verschillende etnische groepen bezoeken die op deze lijn van Oost naar West wonen en die elk een andere taal spreken. Hoe kwamen ze daar terecht, vraagt je je misschien af. Goede vraag, ik geef meteen antwoord.
Tussen bevolkingsgroepuitwisselingen, migratie en godsdienstoorlogen door, waren deze Slavische, Turkse en andere groeperingen per ongeluk in Griekenland terechtgekomen. En de afgelopen 200 jaar waren deze minderheden ook als minderheid behandeld. Ze werden gedwongen tot culturele eenwording. Sommige moesten van taal veranderen, andere van godsdienst en soms verloren ze zelfs hun recht op mobiliteit. Tot eind jaren 90 was de toegang tot hun dorpen afgesloten. Lang verhaal kort: etnisch nationalisme. De kennismaking met deze groeperingen en de manier waarop de Griekse overheid ze, ook nu nog, behandelt, veroorzaakte vooral schuldgevoel bij me.
Een voorbeeld. Bij de eerste halte stopten we bij een café. Ik ging naar binnen om koffie te halen en het viel me op dat de cafébezoekers een andere taal spraken. Meteen toen ik binnenkwam, schakelden ze over op Grieks. Ik vertelde aan mijn collega's wat er gebeurd was. 'Natuurlijk', zeiden ze. En ze kwamen met verhalen die ik me liever niet wilde herinneren.
Zoals dat die groeperingen sinds de jaren 40 hun taal niet meer mogen spreken. Sommige zelfs al langer niet. Dan hadden ze thuis een feest, waar ze in hun eigen taal zongen, en viel de politie of het leger binnen, die hun instrumenten vernielde en hen gevangenzette. Een onderwijzer mocht een kind slaan als het een verkeerd woord gebruikte. 'Maar dat is verleden tijd', zeg ik, 'ik zal ze niet aangeven of zo.' 'Nu is het niet het leger of de politie', legden mijn collega's uit, 'maar de nazipartij of de fascisten die ze intimideren en pesten.' Zelfs als ze hun kinderen naar de stad sturen, worden ze nog steeds bedreigd.
Er is een ander beeld dat ik maar niet uit m'n hoofd krijg. We filmden in Thessaloniki bij de joodse gemeenschap. Thessaloniki is de op een na grootste stad van Griekenland, waar voor de Tweede Wereldoorlog 60 procent van de inwoners joods was. Na de oorlog was daar nog 1 procent van over. We interviewden een joodse vrouw en vroegen haar om een lied te zingen in het Ladino, omdat ze een uit Sefardisch Joodse gemeenschap kwam. Want daarom waren we daar: we probeerden deze liederen veilig te stellen voor ze zouden verdwijnen. Dus vroegen we haar aan het eind van het interview om een lied in het Ladino. Zegt ze: 'Dat ken ik niet.' Wij stonden daar met een hele cameraploeg, met camera's, microfoons en weinig tijd. Dus we zeiden: 'Kom op, oma, misschien iets uit uw kindertijd? Misschien een wiegeliedje van uw grootmoeder?' 'Lieverd', antwoordde ze, 'na de oorlog waren er geen grootmoeders meer om liedjes te zingen.'
Dus door gedwongen assimilatie, onderdrukking of genocide waren de liederen die wij wilden documenteren en veiligstellen al aan het verdwijnen, net als die gemeenschappen. Uit angst voor bestraffing durfden steeds minder mensen de teksten te zingen. Dus speelden ze alleen de melodieën. En na tientallen, honderden jaren, raakten die liederen hierdoor hun tekst kwijt. Het werden melodieën zonder woorden.
Sommigen van u denken misschien, wat doet die vent emotioneel over liederen zonder tekst, dat soort liederen heeft op elke heuveltop een andere tekst. Veel volksdeuntjes hebben inderdaad verschillende teksten of dezelfde melodie met verschillende teksten. Maar laat me even uitleggen waarom een lied meer kan zijn dan een lied.
Het Griekse woord voor 'lied' is tragoúdi. Dat klinkt misschien bekend. Het stamt af van het woord tragedie. En 'tragedie' betekent letterlijk: zingen voor een geit. Waarom zingt iemand voor een geit? Goede vraag. Ik geef meteen antwoord. Het was een ritueel. De mensen kwamen bij elkaar, maakten een groot vuur, namen eten en drinken mee en deelden verhalen met elkaar. Ze dansten, speelden en lachten, maakten muziek en theater en op het hoogtepunt mocht iedereen z'n hart luchten. Bij wijze van loutering.
Misschien had iemand z'n vrouw mishandeld, of z'n kind geslagen. Misschien had hij iemand onheus bejegend. Hoe dan ook, als je je ontzettend schuldig voelde, kon je die schuld afwentelen op een geit. Dan slachtte je de geit, roosterde je het vlees en offerde je het aan de goden. Aten die het op? Natuurlijk niet, het waren vegetariërs, de goden. De dampen en geuren waren al voldoende en de mensen mochten de geit opeten. Als je in je leven een offer zelf niet had gebracht, dan je er een geit voor offeren. Daar komt 'zondebok' vandaan. En tragoúdi, dat zijn de woorden die je de geit in haar oor fluistert voor je haar slacht. Je zegt tegen de geit waarvoor zij wordt geofferd.
Dat is lang geleden. Tegenwoordig slachten we geen geiten meer op feesten en woorden veranderen. Tragoúdi betekent tegenwoordig gewoon 'lied'. Maar in die eeuwenoude, door de overheid betaalde, poging om te bewijzen dat Antiek en modern Griekenland verwant zijn, hebben veel historici en linguïsten allerlei theorieën ontwikkeld. Een daarvan, een hele mooie uit de 19de eeuw, is van de historicus Zambelios. Hij vroeg zich af, wat is een lied eigenlijk? Eigenlijk gewoon: ik hou van je, maar ik durfde het niet te zeggen. Of een afscheid: ik heb niet gezwaaid toen je wegging. Of spijt dat je je excuses niet hebt aangeboden. Eigenlijk dus het offer dat je in je leven niet hebt gebracht en dat je in wezen een beetje brengt door je lied.
Na een lange dag filmen in Thessaloniki namen we een weggetje de bergen in. Urenlang. De nacht viel, we kwamen langs diverse dorpjes, sommige verlaten. En toen kwamen we bij een piepklein dorpje, met aan het einde een hotel van steen met een houten poort. De poort ging open, wij gingen naar binnen, de poort ging weer dicht. Geen lichten. Ze wilden niet dat de verkeerde mensen zagen dat er een filmploeg in het dorp was. We laadden de apparatuur uit en we werden naar een souterrain gebracht waar een groep mannen op ons zat te wachten. Ze zaten rond een tafel, sommigen met instrumenten. Hoewel het al laat was, en ze om vijf uur op moesten om op het veld te gaan werken, hadden ze op ons gewacht. En hoewel ze geen aandacht wilden trekken en risico liepen, ontvingen ze ons toch.
Er werden schalen vlees en kannen wijn aangedragen en ze brachten liederen en verhalen ten gehore. Op een bepaald moment was niet meer duidelijk wie er bij de filmploeg hoorde en wie tot de dorpelingen. De man die altijd het geluid doet zat frietjes te eten. De cameraman stond midden in de kamer te dansen. En rond vier uur 's nachts, toen iedereen genoeg gegeten had en iedereen moe was van het dansen – dat moment dat het feest voorbij is, maar iedereen nog blijft omdat ze nog niet weg willen – toen werd het heel stil.
En in die weldadige stilte mompelde een man aan de andere kant van de tafel een paar woorden. Ik verstond niet goed wat hij zong, maar de man naast hem viel in. Ze zongen iets samen. Een voor een vielen de mannen in, als kaarsjes op een verjaardagstaart. En op dat moment besefte ik twee dingen. Dat dit een van die verloren gewaande liederen was, waarvan de tekst verloren zou zijn gegaan, maar die ze uit hun hoofd kenden. En ten tweede dat je zo, maar dan ook precies zo – verscholen in souterrains, generatie na generatie, waarbij ze elkaar de tekst leerden, waarvoor ze lang opbleven, zelfs als ze weer vroeg op moesten, door samen te zingen, in weerwil van de onderdrukking door het leger, de politie of wie dan ook – dat je zo, door samen te zingen, een lied kunt laten voortbestaan. Zo overleven liederen.