Een tijdje terug had ik een goed gesprek met mijn broer, net voordat ik op het punt stond om een aantal weken naar Suriname te gaan. Daar waren wij allebei nog nooit geweest − en is mijn broer overigens nog steeds niet geweest. Maar we zijn er wel mee verbonden, omdat dat het land is waaruit onze grootouders van moeders kant begin jaren vijftig kwamen varen. Mijn moeders navelstreng werd niet in Suriname begraven, maar belandde gewoon hier in de vuilbak.
We hadden dus een gesprek, zo een die zeldzaam is, en ik vroeg hem waar het fout ging vroeger. Waarom we toch zo botsten met elkaar. Ik wist precies hoe hard ik naar boven moest rennen, wanneer we ruzie hadden, om mezelf op te sluiten in de badkamer zodat hij me niet kon pakken. Soms maakte mijn broer van de buitenkant de badkamerklink met een touwtje vast aan een andere deurklink zodat ik er helemaal niet meer uitkon. Het was een kleine badkamer op een zolderverdieping, dus voordat 'maahaam' me hoorde, zat ik daar al een tijdje. Beste vriendjes waren we dus niet bepaald.
'Omdat je zo wit was', gaf hij als antwoord. 'Hoezo wit?', zei ik net zo recalcitrant als kleine Emma van vroeger. 'Gewoon', zei mijn broer. En we waren even stil. Want we wisten we allebei precies wat hij bedoelde. Ik dacht gelijk aan mijn blonde vriendinnetjes waar ik mee omging op het gymnasium. Meisjes met namen als Willemijn en Noortje. Met vaders die felrode broeken droegen en elke zaterdag op het hockeyveld stonden. Zo'n meidenclubje. Waarvan de meesten na de middelbare school overgingen in andere clubjes en plots aan een biertap hingen.
Enfin. Hij vond mij wit. Maar ik vond hem 'zwart doen'. Maar dat was natuurlijk een gekke gedachte. Want hij ís zwart. Of bruin, of whatever. Hoe kan je een kleur doen? Maar ik vond dat hij zich anders gedroeg zodra hij de deur uitging, dan wie hij daadwerkelijk was. Hij gedroeg zich zo… 'allochtoons'. Alsof hij niet van hier kwam, maar volgens het CBS waren we toch echt 'gewoon' autochtoon. We spraken geen andere taal thuis, onze moeder mocht namelijk geen Surinaams leren van haar ouders. Dus wij spraken het al helemaal niet en zo leerden we doekoe en fawaka net als andere klasgenootjes gewoon van Def Rhymz. Wel aten we bijna elke dag rijst, kwamen er met speciale avonden verschillende kleuren Fernandes op tafel en een keer per jaar hadden we ons Kwakoe-uitje. Oh ja, en dan was er nog onze oma die knoflook in de hoek legde tegen kwade geesten. Tot zover ons allochtoon-zijn.