In Brainwash Talks van Human buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer filosoof Ivana Ivkovic over sterven. En hoe je dat doet.


In 2013 stierf mijn vader. Hij had geen goed sterfbed. Zijn prostaatkanker werd te laat ontdekt, het was al uitgezaaid. Hij kreeg te horen dat hij niet meer beter zou worden. Als reactie op dat slechte nieuws bedacht hij een doe-het-zelf oplossing. Die bestond uit een dagelijkse cocktail van allerlei voedingssupplementen, veertig gram vitamine C en ook een niet bestaand vitamine gewonnen uit abrikozenpitjes. Toen deze fix niet bleek te werken, werd hij heel somber en chagrijnig. Hij bleef ontkennen dat het slechter met hem ging. Ik pendelde in de zomer veel tussen Nederland en Belgrado en ik voerde vele moeizame gesprekken. Ik probeerde hem te overtuigen dat hij permanente thuiszorg nodig had. Dat hij paracetamol moest verruilen voor morfine. En uiteindelijk ook dat hij moest worden opgenomen in een kliniek. 'Dit wordt een oefening in onmacht', zei ik op gegeven moment tegen mijn moeder. Zij schrok nogal van die woorden.

Sterven is een oefening in onmacht. Daar blijf ik bij. Maar ik denk wel dat het zinvol is om die strijd te voeren.

Ik vertel dit verhaal niet alleen als dochter van een overleden vader, maar ook als filosoof. Voor mij is dit ook stof tot nadenken. Na de dood van mijn vader, hadden wij, zijn familie en vrienden, het gevoel we niet echt op een goede manier afscheid van hem hebben kunnen nemen. Hij had zich van ons afgekeerd en wij hebben hem niet meer kunnen bereiken. Zonder enige twijfel gaf mijn vader een les in hoe niet te sterven. Hoe zou dat anders kunnen? Wat zou dan wel een goede manier zijn om afscheid te nemen van het leven? Is het mogelijk om goed te sterven?

Ik probeerde te bedenken hoe ik het zelf zou willen doen. Wat zou ik doen met de tijd die ik nog heb? Ik zou denk ik nog een lange reis willen maken ergens naar Zuid-Amerika. Of een mooie fietstocht. Ik zou lange gesprekken willen voeren met mijn vrienden tot diep in de nacht. Terwijl we niet doorhebben dat het laat is geworden en dat we inmiddels behoorlijk aangeschoten zijn. Ik zou nog veel boeken willen lezen. Het is een lange lijst. Maar terwijl ik dit soort dingen voor mezelf aan het bedenken was, knaagde er ook wel iets. Een stemmetje in mijn achterhoofd zei: 'Hier klopt iets niet. Als je het allemaal zo graag wilt doen, waarom zou je er dan mee wachten tot je stervende bent?' En ten tweede: 'Waar ben je eigenlijk mee bezig, een bucketlist? We hadden het over sterven. Je kunt nog een mooie reis te maken, laatste feest geven, gaan bungeejumpen, weer gaan roken omdat het allemaal niet uitmaakt. Maar op gegeven moment is het allemaal op. Je kan het nog zo willen opleuken. Uiteindelijk is sterven lelijk, pijnlijk en naar. Daar helpen geen wenslijstjes bij.' Ik kon thuis niet dit soort gesprekken met mijn vader voeren en daarom voerde ik ze met mezelf in mijn hoofd. En ik liep vast.

Nu, een paar jaar later, denk ik wel dat ik daar iets aan toe te voegen heb. Het valt mij op, dat ik met die vraag waarmee ik begon − kun je goed sterven? − al snel doorging naar een poging om sterven zo bijzonder als mogelijk te maken. Ik wou een soort geconcentreerde levensvreugde ontdekken in de blessuretijd. Ik wou sterven verheffen tot een kunstwerkje. Is dat niet gek? Het is misschien niet zo heel erg gek als je bedenkt dat wij tegenwoordig belangrijke levensgebeurtenissen op een heel bijzondere manier willen vieren. Of het nou gaat over kinderverjaardagspartijtjes, een nieuwe baan, of een bruiloft: gewoon is niet langer goed genoeg. Ballonnen moeten op zijn minst metallic zijn, en een locatie niet suf en je krijgt een leuk aandenken mee. Een zakje maispopcorn met het opschrift Keep love poppin.

Hoe je het ook doet, het moet een persoonlijke draai hebben en het moet recht doen aan de bijzonderheid van de gebeurtenis zelf. Ik ging hierin mee. Ik voegde sterven toe aan dit rijtje. En wellicht is dat in zichzelf een probleem. Want het streven naar bijzonderheid, dat kan nogal een last zijn. Dan moet je het allemaal zo goed doen. En omdat sterven het laatste is wat je doet, moet je het al helemaal goed doen. Dan haal je je nogal wat op de hals. Eigenlijk heb je die druk helemaal niet nodig in een toch al zware tijd. Als je erop staat dat sterven heel bijzonder en mooi moet zijn, dan maak je er een soort event van. Ik geloof niet dat dat daadwerkelijk een alternatief is voor in zak en as zitten.

Laten we die druk 'het moet heel bijzonder zijn' even van ons laten afglijden. Het hoeft niet. Maar dan moet je alsnog bedenken wat je wilt doen met de tijd die je hebt. Kun je die tijd, en dus het sterven vormgeven zoals je het leven tot op zekere hoogte kan vormgeven? Dat lijkt me best lastig. Ik ken wel meer verhalen als dat van mijn vader, van mensen die na een slechtnieuwsgesprek nooit meer hun draai hebben gevonden, wat ze ook probeerden. Stel dat ik zou horen dat ik nog een jaar te leven heb. Zou ik mijn draai wel kunnen vinden? Er zou ongetwijfeld een schok door me heen gaan. Maar ik denk dat er ook iets anders, diepers gebeurt. Ik denk dat die wetenschap iets heel fundamenteels zou veranderen aan mij. Namelijk mijn tijdshorizon.

Ivana Ivkovic in Brainwash Talks

Ik moet daarbij denken aan de woorden van de filosoof Emmanuel Levinas. Hij zegt: 'Er is altijd tijd tussen mij en mijn dood. Ik kijk mijn dood nooit recht in het gezicht. Mijn dood is nog niet hier, nog niet nu. Nog niet, er is altijd tijd. En die tijd tussen mij en mijn dood beschermt me. Zodat ik kan leven.' Tijdens de ziekte van mijn vader ontdekte ik dat dit niet opgaat voor de stervenden. De tijd wordt broos en poreus, en brokkelt af. De tijd houdt de dood niet langer op een veilige, abstracte afstand. De klok gaat niet meer vooruit, maar tikt af. Dit graaft een diepe kloof tussen de stervenden en de levenden. We moeten niet onderschatten hoezeer de nabijheid van de dood de stervenden verenkelt en isoleert. Je bent er nog, maar je hoort er niet helemaal bij. Ook al zou je dat misschien wel willen. Want je weet dat je die volgende verjaardag, reünie of vakantie niet meer gaat halen. Je kan dan niet langer voluit leven. Ook al is er misschien lichamelijk nog niet zo heel veel mis.

De moderne medische wetenschap maakt het ook niet makkelijker. Natuurlijk ben ik dankbaar voor de vooruitgang, maar vroeger kreeg je te horen: 'Ja, je bent doodziek.' En nu is het vaak zo dat je met een gruwelijke precisie kan voorspellen hoeveel jaar, en soms zelfs maanden, je nog hebt. Het is alsof je hoort: 'Je batterij zit op 23 procent en over 2 uur en 13 minuten valt de stroom uit.' Dat is toch verpletterende kennis als het gaat over je leven? Ik heb er begrip voor als het niet lukt om daarmee om te gaan. Ik denk dat uiteindelijk elke poging om goed te sterven gedoemd is te mislukken. Het is een strijd die je gaat verliezen. Niet omdat je uiteindelijk doodgaat, maar omdat je nog voordat je doodgaat gescheiden wordt van de levenden. Je wilt misschien nog in de wereld staan, maar je leeft in een andere tijd. En de wereld en anderen drijven van je af.

Sterven is een oefening in onmacht. Daar blijf ik bij. Maar ik denk wel dat het zinvol is om die strijd te voeren. In plaats van bij voorbaat het bijltje erbij neer te leggen. En dit is het waarom. Als het alleen maar over jezelf gaat, jouw dood, jouw poging om het goed te doen, om er iets van te maken, dan verlies je alleen maar. Dan overwint die naderende dood. Maar je kunt je ook wel afvragen wat je als stervende voor de levenden kunt betekenen. En misschien kun je troost niet vinden, maar wel geven. En ik denk dat dit wel enige verzachting kan bieden in een proces dat verder pijnlijk, lelijk en naar is. Snijd daarom de banden met het leven niet te vroeg door. Ook al is het zo moeilijk. Niet voor jezelf, maar voor die anderen. Geef een beetje troost aan de levenden.