In Brainwash Talks van Human delen invloedrijke denkers, schrijvers, kunstenaars en wetenschappers verrassende ideeën voor persoonlijke en maatschappelijke problemen. Deze keer historica Anaïs Van Ertvelde, die we de vraag voorleggen welk probleem er over vijftien jaar de wereld uit moet zijn.


Vettig als klei en uitsluitend in schreeuwerige kleuren. De actrices negeerden de bekers met borstels, en doopten hun vingers zo in de metalen doosjes. Roerend, kleine cirkeltjes makend, tot de pigmenten loslieten en de klei smolt. Mimetische begeerte voelde ik. Vingerverven met mijn eigen gezicht, mijn eigen lichaam als canvas, dat wilde ik ook.

We spreken eind jaren tachtig, begin jaren negentig, en ik groei op in de coulissen. Letterlijk. Ik had theaterouders en dat betekende dat ik op schoolvrije dagen mee naar repetities gesleept werd en tussen het pluche en de velours gedropt. Terwijl ik op de zwart geverfde planken zat – côté jardin – en deed alsof ik, ernstig, onopvallend, een boekje las, observeerde ik eigenlijk wie er op het podium stond. Of liever, wie er daar niet stond: lijven als het mijne en de verhalen die ze te vertellen hebben. Die zag je alleen in de coulissen terwijl ze, ernstig, onopvallend, een boekje lazen.

Iedereen hier kan morgenochtend opstaan met een handicap. Of met een geliefde met een handicap. Of met een kind met een handicap.

Mijn geboortekaartje had me nochtans iets anders beloofd. Vormelijk stelt het niet veel voor: ik werd een maand te vroeg geboren. Niets was helemaal op mijn komst voorbereid, ook dat kaartje niet. Gedrukt op goedkoop printpapier, in zwart-wit. Snel getekend, meer een schets eigenlijk dan een volwaardig ontwerp. 'Anaïs: een blijspel in ontelbare bedrijven', kopt het. En het bevat de belofte dat ik thuishoor op een podium.

Want wat staat er op? Een vrolijke, grimassen trekkende baby komt op wankele beentjes van achter een theatergordijn tevoorschijn. Het podium op. Lopend voor 'ie kan lopen. De spots staan aan, de verwachtingen zijn hooggespannen, het publiek zit klaar en die pasgeborene lijkt geen flauw benul te hebben wat er nu eigenlijk van haar verwacht wordt op dat podium. Zingen? Dansen? Improviseren dan maar? Het tafereel doet me altijd denken aan de eerste regels van een gedicht van Wiszlawa Szymborzska, Leven voor de vuist weg:

Voorstelling zonder repeteren.
Lichaam zonder passen.
Hoofd zonder overleg.
De rol die ik speel ken ik niet.
Ik weet alleen, hij is van mij en mag niet geruild.
Waar het stuk over gaat moet ik maar raden op het toneel.
Beroerd voorbereid op het privilege van het leven.

We leven helaas nog niet in een wereld waarin iemand verwacht ouder te worden van een kind met anderhalve arm, laat staan daarvan droomt. Het beeld van een foetus of een baby met een handicap is het symbool par excellence van een toekomst die niemand wil. De toekomst die we willen – daar zijn de meeste mensen het er over eens – is er eentje waarin mensen met een handicap niet meer bestaan. Waarin handicaps uitgeroeid en overwonnen zijn. Kinderen met een handicap zijn verstoken van de toekomstdromen van volwassenen. En een geboortekaartje vat precies ook dat: de dromen die ouders over hun kind koesteren voor het wezenlijk bestaat. In mijn geval lijken die dromen de volgende: dat ik op een podium zou staan, dat mijn leven een blijspel zou worden dat uit ontelbare bedrijven bestaat, en, vanzelfsprekend dat ik twee handen heb. Hoewel, grappig genoeg, is mijn rechterarm niet echt zichtbaar voor wie dat geboortekaartje in handen heeft. De kleine Anaïs is het podium nog niet helemaal opgeschuifeld waardoor haar rechterkant voor een stuk verscholen blijft achter het velours gordijn.

De toekomst waarvan we dromen en de toekomst die we eigenlijk echt nodig hebben, die overlappen misschien minder dan we denken.

Anaïs Van Ertvelde met achter haar het geboortekaartje

Als kind, en als tiener, maakte ik plannen, terwijl ik daar zat in de coulissen, de lijven op het podium observerend. Later, dacht ik, dan ga ik zelf scheppen. Schrijven. Ik wil een lijf als het mijne en de verhalen die het te vertellen heeft op het podium zien staan. Kunst, dat is me verteld, wil toch het volledige spectrum van de menselijke beleving en expressie verkennen? Nu lijkt het armoe troef. Alsof er alleen composities voor klarinet geschreven worden. Als je lichaam waarlijk 'je instrument' is, zoals mij in de toneellessen zo vaak verteld werd, waar is de rest van het orkest dan? Waar bleven de pauken en de harpen en de marimba's, waar bleven al die andere lichamen en de verhalen die ze op een podium te vertellen hebben?

Van m'n grootmoeder kreeg ik als kind een doosje om de make-up artikelen die ik niet had in op te bergen. Chinoiserie van de goedkoopste soort was het, maar ik vond het helemaal prachtig. Je moet je een soort van boot voorstellen, glimmend zwart, en met orientaals aandoende motieven beschilderd. Je kon hem openklappen, de binnenkant was van velours in een delicate roderoze kleur, met allerlei verborgen schuifjes om je geheimen in te bewaren. Niet geheel in lijn met de rest van het pseudo-Aziatische ontwerp, schalde uit de boot een metalige Au clair de la lune. Een beetje te traag, schokkerig ook. Net als de ballerina die te midden van het velours aan het dansen ging. Dat ben ik, dacht ik. Want ik had ook blond haar, en ik hield ook van dansen, en: het danseresje had een afgebroken rechterarm. Niet dat ik dat toen door had, dat die arm was gewoon afgebroken, nee ik dacht dat ze haar korte armpje vol trots hemelwaarts strekte terwijl ze om haar eigen as spon. Pas later realiseerde ik me dat ik zo dol was op dat sierbootje, omdat het de enige keer in mijn jeugd was dat ik mezelf in iets van kunst weerspiegeld zag.

Als kind, en als tiener, maakte ik dus plannen, terwijl ik daar zat in de coulissen, de lijven op het podium observerend. Ik wil een lijf als het mijne niet alleen op het podium zien, ik wil dat het daar ongekneed staat. Niet in dienst van de fantasieën van een bekende maker. Niet louter als spiegel voor een publiek dat zelf geen handicaps heeft, maar als een verhaal op zich. Het is onprettig om onzichtbaar te zijn, het is even onprettig om steeds weer gereduceerd te worden tot één element van wie je bent. Een gelaagd verhaal dus dat niet beknot, dat wegblijft van de grijsgedraaide tropen. Want het is niet zo dat handicaps volstrekt onzichtbaar zijn in het literair of theatercanon.

Van Oedipus Rex en Shakespeares Richard III tot desnoods The Phantom of the Opera. Bepaalde gebreken vinden we net bij de vleet. Die verhalen leunen op handicaps als ware ze een kruk of een prothese. Handicaps hebben namelijk een enorme voorstellingskracht. Oftewel als een (makkelijke) metafoor: zijn we niet allemaal blind voor onze eigen gebreken? Zijn we niet allemaal een eenzame freak in het diepst van onze gedachten? Oftewel als snelschrift om je personage te kenmerken: deze misbegrepen slechterik heeft een half verbrand gezicht.

Een gehandicapt kind in Parijs

Handicaps verbeelden in zulke fantasieën vaak verlies en beperking, een groot probleem, een tegenslag, een obstakel om te overwinnen. Een tragedie met een helder voor en na. Er is meer interesse voor handicaps als plotvehikel dan voor hoe een handicap eigenlijk echt beleefd wordt – in al z'n complexiteit, in al z'n banaliteit. Dat maakt het net zo moeilijk voor podiumkunstenaars met een beperking om toegang te krijgen tot het podium. Hoe wij betekenis geven aan onze eigen lichamen, aan lichamen in het algemeen, past niet in het keurige raamwerk dat voor ons verzonnen werd. We passen niet tussen de decorstukken en attributen die al jaren op het podium staan, we passen niet in de kostuums die klaarliggen. We rijmen niet met de in onze samenleving gewaardeerde verhalen. Want terwijl de maatschappelijke discussies over gender of etniciteit of seksualiteit voortdurend in beweging zijn, ontbreekt het zelfs de meest belezen mensen meestal aan de basisconcepten om verder na te denken over handicaps.

Waar we allemaal een gender hebben, of een huidskleur of een geografische oorsprong of een seksuele oriëntatie, lijken we mensen met een handicap te ervaren als een klein groepje apart. Een groepje waar we misschien wel aardig tegen moeten zijn maar dat weinig vandoen heeft met de doorsnee beleving van mens zijn. Gek eigenlijk, want handicap is zowat de meest poreuze identiteitscategorie. Iedereen hier kan morgenochtend opstaan met een handicap. Of met een geliefde met een handicap. Of met een kind met een handicap. Meer zelfs, als je lang genoeg leeft, is het bijna een zekerheid dat je gehandicapt wordt.

Is het net dat wat angst en afstand oproept? Dat vraag ik me soms af. Is dat waarom we mensen met een handicap liever apart wegzetten? Liever dat, dan onszelf onder ogen te komen als belichaamd. Levend in een lichaam bewegend over een spectrum van beperking, een lichaam waarin we pijn zullen kennen, waarin we kwetsbaar zijn, afhankelijk soms, waarmee we zorg geven en ontvangen, waarin we ten alle tijden uitmaken van een netwerk van andere mensen en andere materialen waarop we leunen. Maar wie maakte de kleren die je aanhebt? Wie bestuurde de taxi waarmee ik hierheen reed? Niets van wat er is, heeft iemand helemaal alleen tot stand gebracht.

Handicaps herinneren ons daaraan. Aan dat het bestaande verhaal over onze lichamen een illusie is. Het verhaal dat ons voorspiegelt dat we allen perfect autonome wezens zijn, onze waarde uitgedrukt in onze productiviteit en onze niet-aflatende groei. Dat normale mensen het zelf kunnen rooien en dat we de kwetsbaarheid van onze eigen lichamen en die van onze natuurlijke leefwereld kunnen overstijgen. Als we in onze kunst nu echt ten volle gaan verkennen wat het betekent om gehandicapt te zijn, zou dat verhaal wel eens kopje onder kunnen gaan. Je kunt handicaps niet doordenken zonder te doordenken wat het goede leven is.

Het is hoog tijd om de culturele en economische waarde die we aan onze lichamen hechten, bij te sturen. Niet alleen omdat dat beter is voor de inclusie van mensen met een handicap. Maar omdat dat voor iedereen beter is. Omdat onze verhalen de belofte in zich dragen van een leefbaardere wereld. Want wat als handicaps niet het toekomstbeeld zijn dat we ten koste van alles moeten vermijden, maar nét de toekomst naar waar we moeten reiken? Wat als de toekomst die we willen, niet altijd overlapt met de toekomst die we nodig hebben? Wat als we onze beperkte representaties van handicaps op het podium en in de literatuur aanpassen – en we ontdekken dat het barst van de alternatieve manieren om vruchtbaar te leven? Onze levens kunnen niet liegen over onze afhankelijkheid van de mensen rondom ons, de natuurlijke wereld rondom ons, in onze levens stonden kwetsbaarheid, interdependentie en zorg altijd al centraal. Wees in tijden van globale ecologische crisis dus alsjeblieft niet bang van een beetje beperking. Laat handicaps de weg wijzen naar andere leidmotieven voor toekomstige tijden.