In Brainwash Talks van Human buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer theatermaker en verhalenverteller Saman Amini, over armoede, de meest gruwelijke vorm van geweld.


Ik ben opgegroeid met weinig, maar vergeleken met sommige van mijn vrienden uit de buurt waren wij gezegend as fuck. Ik was de enige jongen uit de buurt met een fiets. Kan je je dat voorstellen? En dorp vol huizen en mensen, ik was de enige jongen met een fiets. Een gele kanariefiets was het. En meer dan dat had je niet nodig om vrienden te maken, kan ik je wel vertellen. De eerste weken dat we in die buurt woonden werd er in het weekend standaard op onze deur geklopt, jongens vroegen of ik – oftewel mijn gele kanarie – naar buiten kon komen om te spelen.

Mensen denken dat armoede altijd gepaard gaat met dakloos zijn, verhongering, of aan één of andere nare ziekte lijden. Dat aan het einde van de dag het missen van essentiële levensbehoefte je ondergang wordt. Maar armoede kent vele gezichten. Als kind tergt het niet hebben van de kleine simpele dingen je ziel het meest. Simpele dingen als bijvoorbeeld een bal, of een koud blikje frisdrank, kleding die je past, een ritje in de botsauto, of een ijsje op een hete zomerdag. Op tv zie je reclames met slicke beelden van al die vette spullen en gelukkige mensen met hun mooie witte tanden en kleding. Spullen buiten je bereik, die je alleen achter een scherm kan zien. En met tijd vormt het niet hebben van de meest simpele dingen een spiegel van jouw tekortkomingen.

Mensen denken dat armoede altijd gepaard gaat met dakloos zijn, verhongering, of aan één of andere nare ziekte lijden. Maar armoede kent vele gezichten.

Ik hoop dat ik niet ondankbaar overkom. Nogmaals, wij hadden het goed vergeleken met de rest van de buurt. Maar er was één jongen die de buurtkampioen was als het ging om het hebben van niets. Ali Sakhayi. Ali was de jongste van vier en woonde met zijn familie in een luciferdoos. Z'n zussen waren vroeg verloofd het huis uit gegaan. Zijn moeder opiumverslaafde. In het Westen is er drank in het Oosten is er opium. Een bloeddorstige minnares. Ze voedt je een beetje, maar ondertussen pakt ze alles wat je dierbaar is langzaam van je af. Zijn vader was ernstig ziek.

Ali had altijd een droge huid. Je zag vaak barstjes op z'n knokkels van de kou, of droogte. Altijd een snotneus en nooit een zakdoekje. Soms had die kleine mofo wekenlang dezelfde kleren aan. Kleren van zijn oudere neef dan natuurlijk. Arm as fuck, maar met een glimlach, zo aanstekelijk, waar geen prijs op te leggen was. Soms vertelde ik hem dezelfde mop keer op keer en hij lachte ieder keer weer alsof hij het voor het eerst hoorde. Oh man wat een lach.

Wij waren nog maar net een jaar of tien oud toen we bij elkaar in de klas terechtkwamen. Bij ons krijgen alle scholieren op de eerste schooldag de opdracht hun boeken te kaften. Was een regel bij ons. En als jij je niet aan de regels hield, kreeg je een platte hand. Maar het was ook een kans om te pronken. Wie had de stoerste kaft. Koos je één met je favoriete voetballer of één met Ferrari's erop. Of ging je voor coole Japanse tekenfilmfiguren? Ik wou mijn boeken kaften met mijn voetbalheld Roberto Carlos erop. Ik vroeg het aan m'n mama en zoals altijd was zij daar wanneer ik haar nodig had. Ik hoefde er niet eens bij stil te staan, ik vroeg het en de volgende dag liep de kleine bad boy die ik was richting school met mijn perfect gekafte boeken in m'n tas. Geen stress, niets.

De bel sloeg en we renden de school binnen. Een klaslokaal bomvol energieke jongetjes. Het pronken en stoerdoenerij over wie het coolste kaftpapier had kon beginnen. Kaften werden bekeken en complimenten gingen heen en weer. Geroep en geschreeuw door elkaar heen. Het leek wel een kippenhok. Ik had – of beter gezegd mijn moeder – had mijn boeken netjes gekaft met mijn naam erop, en sterretjes en al.

'Allemaal jullie boeken en schriften op de tafel', riep Meester Arami, onze docent, terwijl hij het klaslokaal binnen kwam lopen. Meester Arami's aanwezigheid was een sssssst op zichzelf. Hij liep naar binnen en het viel altijd automatisch stil. Iedereen ging snel op z'n plaats zitten, met zijn boeken voor zich op tafel. Meester Arami liep met zijn handen op zijn rug door de klas. Iedereen leek zich aan de opdracht gehouden te hebben, behalve Ali. Hij gedroeg zich al vreemd vanmorgen op het schoolplein.

'Ali Sakhayi, waarom liggen je boeken niet op tafel?' vroeg meester Arami. Alle aandacht was nu op Ali gericht. Ali keek meester Arami aan zonder iets terug te zeggen. 'Sakhayi, waarom liggen je boeken niet op tafel?' 'Sorry meneer. Ik was vergeten om mijn boeken uit mijn tas te halen.' 'Heb jij je boeken gekaft?' 'Ja meneer', antwoordde Ali. 'Leg ze maar op tafel jongen.' Ali's plan om niet op te vallen had zich tegen hem gekeerd. Heel de klas zat te wachten om de boeken van Ali te zien. Aarzelend trok Ali, zijn boeken uit z'n tas en legde ze op tafel neer. Maar er was iets geks met zijn kaftpapier. Het was vies, stoffig en grijzig met allemaal letters erop. En een foto van een man met een veel te lange baard. Vreemd.

Mahmoud, de rat van onze klas, liet er geen gras over groeien en riep: 'Meneer, meneer, Ali heeft zich niet aan de opdracht gehouden. Hij heeft kranten gebruikt in plaats van kaftpapier!'

Huh, krantenpapier? Krantenpapier? Huh, ging als een echo rond in de klas. De klas explodeerde. Meester Arami haalde zijn handen van achter z'n rug en zette een stap richting Ali. Dat was nooit een goed teken. Het werd stil. Iedereen in de klas dacht wat ik dacht, nu komt de platte hand. Pats! Maar in tegenstelling tot ieders verwachting legde meneer Arami alleen een hand op Ali's schouder, keek hem begripvol aan, liep richting het bord en begon met de les. Vreemd.

Die middag vroeg ik m'n mama waarom Ali zijn boeken met krantenpapier had gekaft. Ik begreep gewoon niet wat hij cool vond aan die man met een veel te lange baard. 'Ik denk dat hij het ook niet cool vindt, lieverd van me. Waarschijnlijk kunnen zijn ouders geen kaftpapier betalen. God heeft een vreemde manier van doen als het gaat om van iedereen houden', zei mijn mama. 'Sommige mensen hebben alles. Een goed hoofd, geld, een baan en een toekomst zo glanzend dat het je kan verblinden. En sommige mensen hebben niets. Verre van mooi, geen cent te makken en een toekomst leger dan de maag van een armoedzaaier.'

Dat was de eerste keer dat ik intens verdriet voelde voor de pijn van een ander. Het sloeg mij in mijn ziel. Ik heb heel de avond gehuild in m'n mama's armen als de kleine poesboye die ik was destijds. Vanaf dat moment had ik één missie. Ali helpen aan cool kaftpapier! Dus ik stelde aan mijn mama voor om met m'n zakgeld Roberto Carlos kaftpapier voor Ali te kopen. Dan kon hij net zo cool zijn als ik. Ik kan het morgenochtend, onderweg naar school kopen en het in de pauze aan hem geven. 'Geven?' vroeg mijn moeder. 'Ja, geven, ja'. 'Lieverd van me, als jij het aan hem geeft, breng je hem in verlegenheid. Als je iemand wilt helpen moet je het anoniem doen. Dan bespaar je diegene de schaamte.'

Saman Amini in Brainwash Talks

De volgende dag voor de pauze nam ik het plan in m'n hoofd door. Ik doe alsof ik m'n veters strik, maar dan heel lang en wanneer iedereen weg is doe ik het kaftpapier in Ali's tas. Toen de bel ging voerde ik m'n plan uit en het werkte. De ochtend erop kon ik niet hard genoeg lopen om op school aan te komen. Ik kon het al voor me zien. Ali, trots op zijn nieuwe kaftpapier. Beetje showen in de klas. Zijn lach aanstekelijker dan ooit.

Op school aangekomen rende ik de binnenplaats op. En daar was Ali. Hij zat in een hoekje op het plein. Maar iets klopte er niet. De lach? Die was er niet. Voor het eerst sinds ik Ali kende was de lach afwezig. Ik snapte er niks van. Wat heb ik verkeerd gedaan? Ik wou die jongen alleen helpen. Dit was niet mijn bedoeling. Ik verzamelde al m'n moed, liep naar Ali toe om mijn excuses aan te bieden maar voordat ik bij hem aankwam hoorde ik van de andere jongens dat Ali z'n vader was overleden. Longembolie. Een soort ontsteking, die in het begin onschuldig lijkt, maar als je er niet op tijd aan de antibiotica gaat… En je weet het, arme mensen stellen een bezoek aan de dokter zo lang mogelijk uit. Want meestal word je vanzelf weer beter, maar soms, zoals in het geval bij Ali's papa, niet.

Ik bleef vanaf een afstand naar Ali kijken. Zijn blik zal ik nooit meer vergeten. Bedenk je dat kleine lijfje van een jonge Ali, met een starre blik van een volwassen man.

Wat zal er van hem zijn geworden? 'Als je het antwoord op een vraag niet wil weten moet je hem godverdomme ook niet stellen', zei m'n vader altijd. De waarheid is, voor een jongen uit m'n buurt waren er maar niet veel opties. Werkloosheid leidde meestal tot twee dingen; drugs gebruiken of drugs verkopen. Of aanhanger worden van het regime. Mijn mama had gelijk. Sommige mensen hadden alles en sommige niets. En ik maar denken dat fucking kaftpapier iets zou veranderen.

Armoede is de gruwelijkste vorm van geweld. En nu ik – een jongen uit een krottenwijk – de beide kanten van het hek heb gezien, kan ik dat alleen maar bevestigen. Ik stond laatst een half uur te kankeren over waarom de serveerster was vergeten ijsklontjes in mijn cola te doen. Ik, de jongen van een plek, daar waar paden zo donker zijn dat je schaduw je niet durft te volgen. Over focking ijsklontjes. Stond later een kwartier te bekvechten met de manager omdat ik vond dat ik er niet voor hoefde te betalen en weet ik veel wat. En het ging niet eens om het geld.

Kijk naar mij: mijn telefoon, mijn laptop, mijn horloge en mijn schoenen kosten bij elkaar iets van 2200 euro. Tweeëntwintig honderd focking euro. Weet je hoeveel kaftpapier je daarvan kan kopen?

Bovenstaande tekst is een deel uit de voorstelling Samenloop van omstandigheden van Saman Amini.