Ik ben geboren in een wederopbouwwijk, in een tuinstad, in Amsterdam Nieuw-West. Zo'n buurt met allemaal rechte lijnen en heel veel speeltuintjes. Waar het geplande gestructureerde leven zo'n beetje van afspat. Als kind was het er goed spelen. Veel ruimte, veel groen. En geen razend verkeer voor de deur. Toen ik wat ouder werd vond ik het weinig inspirerend. De rechte lijnen vormden een eentonig raster.

Een paar jaar geleden zag ik de tuinsteden een keer van bovenaf, vanaf de 11e verdieping van een kantoorpand. Toen deed ik een wonderlijke ontdekking. Het leek wel of daar beneden iemand een blokkendoos met rechthoeken en vierkanten had uitgepakt, en die langs de lijnen van een ruitjespapier had geplaatst. Ik zag losse blokken. Rijtjes naast elkaar. Opgestapeld. Gegroepeerd in haakse hoeken. Het leek wel een Mondriaan. Of een Van Doesburg.

Ik dacht: heb ik nu werkelijk de eerste 18 jaar van mijn leven in een kunstwerk rondgelopen? Ik wilde weten wie dat allemaal had bedacht. Toen kwam ik erachter dat de tuinsteden zijn gebouwd op een utopie. Ontworpen door stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren.

Tekst loopt door onder de foto.

Luchtfoto tuinstad in Amsterdam Slotermeer, met o.a. Confuciusplein. Ontwerp van Cornelis van Eesteren (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam).

Als je foto's van hem ziet uit zijn jonge jaren, is hij een onopvallende, gesloten figuur. Maar toen ik me in hem ging verdiepen ontpopte hij zich tot een vurig gedreven mens en een grote denker. Ik raakte zo door hem geïnspireerd dat ik een boek ben gaan schrijven, waarin hij een van de hoofdpersonen is. En alsnog duurde het een tijdje voor ik mij vrij voelde om hem te tutoyeren. Maar uiteindelijk noem ik hem nu gewoon Cor.

Als Cor zou weten dat hij hier genoemd zou worden als grote denker, dan zou hij behoorlijk verbaasd zijn. Hij heeft namelijk geen enkel boek geschreven. Geen pamflet, geen essay, feitelijk geen enkel noemenswaardig geschrift. Cor van Eesteren zette al zijn denkkracht en creativiteit in om iets te doen. Om iets te veranderen in de concrete werkelijkheid. Zijn gedachtegoed is niet vastgelegd in woorden, maar in een stadsdeel. In hoe de huizen zijn geplaatst en waar de wegen lopen.

Om zijn landschap te kunnen lezen moet je weten dat hij geboren is op de drempel van de twintigste eeuw, in 1897. Het is de tijd waarin nieuwe uitvindingen de samenleving in een hoog tempo veranderen. Er rijden ineens automobielen door de straten. Er komt massaproductie op gang, door fabrieken die de lopende band hebben ontdekt. Daardoor is de welvaart voor veel meer mensen bereikbaar. Er trekken groepen jongelui van het platteland naar de steden om daar een beter bestaan te vinden. En het leven is efficiënter geworden. Met typemachines, telefonie, radio en buizenpost. Steeds meer mensen kunnen zich een zakhorloge veroorloven. En dus de hele tijd kijken hoe laat het is.

In die setting besluit Cor van Eesteren dat hij kunstenaar wil worden, architect. Hij wil helpen de nieuwe tijd vorm te geven. En hij komt terecht tussen een groep andere kunstenaars die vinden dat alles radicaal anders moet. De avant-garde. Want die nieuwe uitvindingen zijn natuurlijk geweldig, maar ze hebben ook een keerzijde.

De automobielen kunnen dan al 100 kilometer per uur. Maar de wegen zijn er niet op ingericht en dus gebeuren er verschrikkelijke ongelukken. De fabrieken blazen hun rook de benauwde straten in, en de nieuwe arbeiders de huizen in. Krappe, vochtige kamertjes waar ze difterie en tuberculose oplopen. De avant-gardekunstenaars zoeken naar nieuwe vormen en nieuwe kleuren die passen bij deze nieuwe tijd. De vrienden van Van Eesteren heten Mondriaan, Rietveld, Van Doesburg, Kandinsky, en Le Corbusier.

Na de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog streven zij naar het universele. Weg van het kneuterige lokale dat tegenstellingen kan aanwakkeren. Ze zoeken naar vormen die voor iedereen geldig zijn. En ze komen uit bij rechte lijnen.

Vanuit die ideeën gaat Cornelis van Eesteren op zoek naar een betere inrichting van de steden. Zodat iedereen gezonder kan wonen. Hij schrijft in zijn dagboek: 'De stad moet voldoen aan de levensbehoeften van de mens. Zowel geestelijk als materieel. Welbeschouwd is stedenbouw dus het organiseren der aarde.'

De aarde organiseren. Ga er maar aanstaan. Het is precies die grote greep die hem zo typeert. Hij zet zich met een enorme toewijding aan die taak. Dat zag ik nog het meest toen ik een stapel brieven ontdekte die hij gedurende zeven jaar aan zijn vriendin schreef. Zij woont in Zwitserland, hij in Nederland. Ze zien elkaar bijna nooit, want hij heeft geen geld om te reizen. Hij moet zich nu eenmaal wijden aan het bedenken van de nieuwe stad. Dat ziet hij als zijn levenstaak. Maar hij is zijn tijd ver vooruit. Niemand zit op zijn ideeën te wachten. En dus heeft hij geen inkomsten.

Suzanna Jansen bij Brainwash Talks (foto: Robert Lagendijk).

Bij wijze van denkexperiment tekent hij in 1926 een soort Manhattan met hoge torens. Zodat er daartussen ruimte overblijft voor wandelstraten en verkeer. Hij maakt een nieuw ontwerp voor de praalweg Unter den Linden in Berlijn. Daar sloopt hij alle monumenten. Naast de Brandenburger Tor plaatst hij twee gigantische flats. Hij schetst een nieuw Parijs. Waar de autowegen half onder de voetgangersstraten zijn uitgegraven, zodat er geen ongelukken kunnen gebeuren.

Voor mij is zijn toewijding een enorme inspiratiebron. Terwijl ik over hem aan het schrijven ben denk ik ook vaak genoeg: zit er wel iemand op mijn tekst te wachten? Maar als ik dan kijk naar de onverbiddelijkheid waarmee hij koers blijft varen op zijn innerlijke overtuiging, tegen de keer in, dan weet ik weer dat ik dat ook moet doen.

Na zeven lange jaren weet hij eindelijk de gemeente Amsterdam te overtuigen om gebruik te maken van zijn diensten. Hij mag de grote stadsuitbreiding ontwerpen volgens het concept dat hij met zijn avant-garde collega's heeft uitgedacht. De functionele stad, noemen ze het. Hij heeft al zijn verbeeldingskracht nodig. Want een stadsuitbreiding moet wel een eeuw meegaan. In 1929 moest hij dus al bedenken hoe wij nu in de 21e eeuw zouden willen wonen.

En dit is waar hij op uitkomt. Hij scheidt in zijn tuinsteden de verkeersstraten van de woonstraten. Hij plaatst alle woonblokken zo dat de huiskamers op de zon gericht zijn. En de slaapkamers op het noorden. Hij plant parken en groenstroken op maximaal 400 meter vanaf elke voordeur zodat ook moeders met zuigelingen even frisse lucht kunnen inademen. Hij zorgt voor pleinen, speeltuintjes en grasvelden waar de mensen elkaar kunnen tegenkomen. Langs de randen van zijn tuinsteden maakt hij sportvelden. En in het midden een groot meer, waarlangs iedereen zich zou kunnen ontspannen: de Sloterplas.

In 1935 opent het Stedelijk Museum een tentoonstelling over de functionele stad. En in diezelfde week presenteert Cor het plan voor zijn tuinsteden. Met zijn ideeën kan de hoofdstad in het jaar 2000 1 miljoen bewoners huisvesten zonder dat het onleefbaar wordt. En ze is in 50.000 nieuwe woningen voorzien tot die tijd. Licht, lucht en ruimte, is het credo. De remedie tegen ongezonde en ellendige toestanden. Zijn plan wordt alom geprezen als het ideaalbeeld van de toekomststad.

Wat Cor doet is voor mij een eyeopener. Hij legt zijn visie op de samenleving vast in de indeling van de ruimte. Waar hij muren plaatst en waar hij ze niet plaatst, dat is de weerslag van zijn ideeën. Er komt geen woord aan te pas. Hij heeft gezocht naar de mogelijkheid om iedereen beter te laten wonen. Hij komt uit bij een functionele ordening van het bestaan. En daar is in zijn tijd heel veel voor te zeggen.

Maar dan gebeurt wat er altijd gebeurt met grote idealen. Ze botsen op de weerbarstige werkelijkheid. Eerst komt de oorlog tussenbeide, waardoor de uitvoering van zijn plan jaren wordt uitgesteld. Begin jaren 50 is de woningnood zo groot dat hij 50.000 nieuwe woningen binnen 10 jaar uit de grond moet stampen. En er is natuurlijk te weinig geld, waardoor het allemaal minder mooi wordt en minder ruim.

Als de tuinsteden eenmaal zijn bewoond, raakt in de jaren 70 het idee van de functionele stad binnen no time verguisd. Een nieuwe generatie stedenontwerpers gaat een stap verder en komt uit bij de banlieues en de Bijlmermeer. En dan weet niemand meer waarom het een halve eeuw eerder allemaal zo was bedacht.

Als ik nu kijk met deze kennis naar de tuinstad waarin ik ben opgegroeid, naar Cors gedachtegoed dus, dan kan ik alleen maar bewondering voelen voor zijn intenties. Ik zie nu zelfs de schoonheid van die rechte lijnen. Maar wat ik als schrijver het allermooist vind, is dat Cor van Eesteren geen woorden nodig had om zijn gedachten uit te drukken. Alleen maar blokken van baksteen en beton.