Wat als alles meetbaar is? Dat dacht ik toen ik vorig jaar een serie maakte over de volmaakte mens. Over hoe technologie steeds meer binnendringt in ons leven, en ook ons beeld van de mens verandert. Een van de casussen in die serie was een bedrijf dat als experiment alle werknemers had uitgerust met wearables, met bandjes die vitale functies meten. Je bloeddruk, je stresslevel, en natuurlijk ook je productiviteit.

Het was een experiment waardoor je als werknemer keurig kon zien hoe je productiviteit toenam of hoe je hartslag werkte. En dat werd natuurlijk ook door de baas gemonitord. Tot grote verbazing van mij en veel kijkers viel dat heel erg goed in dat bedrijf. Mensen vonden het fantastisch. Het was ook echt een aansporing tot competitie. Wie heeft de hoogste productiviteit?

Je zag een van de werknemers zeggen: 'Hij dacht dat hij vandaag het meest gedaan had, maar kijk, mijn curve gaat zo.' Er werden zelfs prijzen uitgereikt aan de werknemers die de meeste stappen hadden gezet. Tot verbazing van de directeur van het bedrijf waren veel kijkers redelijk geschokt. Ze maakten de vergelijking met de dystopische wereld van The Circle van Dave Eggers. Een verhaal over de behoefte aan transparantie, meetbaarheid en de controle van iedereen. Dat gebeurt juist met de beste bedoelingen, met een nastrevenswaardig principe als transparantie in gedachten.

De dystopie dat de mens eigenlijk niet veel meer is dan een hoop cijfers en een hoop grafieken en uiteindelijk ook zo beoordeeld wordt, krijgt veel weerklank. Maar bij veel elementen in de samenleving, zoals dat bedrijf, zag je dat men daar eigenlijk aan moest wennen. Zij zagen dat gevaar niet. Het was toch goed bedoeld? Het is toch goed als je productiviteit stijgt? Het is goed als de baas kijkt naar jouw welzijn, en controleert of je niet te veel stress hebt? Dat ongemak is typisch een modern ongemak. De samenleving wordt steeds vaker praktisch ingericht met behulp van nieuwe technologie, gericht op het verbeteren van ons welzijn, het optimaliseren van onze productie, van onze aanwezigheid, en alles in de gaten houdt.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Foto: Daniel Canibano.

Een ander item in die serie was hoe het DNA van kinderen van 3 of 4 jaar in China op school wordt getest. Zo kunnen de ouders zien: kijk, hij is nu 3 jaar, maar erg sociaal is hij niet, dus hij kan beter een beroep kiezen wat hem een beetje eigen verantwoordelijkheid geeft. Zo hoeft hij niet te veel met mensen samen te werken. Of juist andersom. Eigenlijk is het een Citotoets from hell voor kleuters. Ook dat met de beste bedoelingen. Want die ouders willen het beste voor hun kind. Dus als je daar bezwaar tegen maakt, wat voor bezwaar maak je dan eigenlijk?

Zeg je dan: 'Ouders moeten niet het beste voor hun kind willen'? Zeg je tegen die werkgever: 'U moet niet letten op de bloeddruk van uw werknemer'? Dat zijn hele moeilijke tegenargumenten.

Mijn bezwaar, mijn ongemak, kwam voornamelijk voort uit het objectiveren van wat mensen zijn. Als je alles meet, alles in statistieken onderbrengt, wat hou je dan eigenlijk voor mens over? Een zeer veralgemeniseerde mens. Een mens als object. Een mens die bovendien gemakkelijk te sturen is.

Psycholoog Daniel Kahneman laat in zijn boek Thinking, Fast and Slow zien hoe ons brein reageert, en dat is vaak niet rationeel. Meestal nemen we beslissingen niet op basis van argumenten, maar juist op basis van neurologische impulsen. Karaktereigenschappen die, zoals wij, 'wired' zijn. Dat wordt steeds meer gemeten. Maar daar wordt ook steeds meer gebruik van gemaakt.

We zien steeds meer dat de technische kennis van de mens, van hoe de mens in elkaar steekt en hoe onze hersenen werken, en hoe wij reageren wordt gebruikt om ons een bepaalde richting op te sturen. Denk aan het 'nudgen' wat de overheid tegenwoordig steeds meer doet. Ook met de beste bedoelingen, namelijk dat burgers op tijd hun belastingformulieren invullen, dat ze niet roken op bepaalde plekken.

Denk aan neuromarketing. Reclame is ongeveer zo oud als de wereld, maar de technieken die de reclame tegenwoordig gebruikt, zijn zeer verfijnd geraakt door die nieuwe neurologische kennis om mensen te beïnvloeden. Dat ook daarin de mens steeds minder zelfstandig een subject wordt en steeds meer object. Dat is een van de grote ontwikkelingen die waarschijnlijk niet terug te draaien is. Daardoor krijg je een mensbeeld dat steeds meer uit cijfers en grafieken bestaat. De mens kan heel moeilijk nog gezien worden als een zelfstandig individu dat zelf zijn beslissingen neemt, nadenkt over belangrijke kwesties en vervolgens tot actie overgaat.

Wat moet je daar tegenover zetten? Dat is een heikele kwestie. Omdat wij leven in een samenleving waarin zowel de commercie als de politiek de mens steeds meer beschouwt als een niet-rationeel wezen. Als een wezen dat subliminaal te manipuleren valt. Of te sturen valt, als je het aardig wilt zeggen.

Denk niet dat de politiek zulke nieuwe technieken makkelijk zal opgeven. De zelfstandige, autonome mens die bewust nadenkt over de dingen wordt steeds meer een soort fictie. We weten allemaal wel dat wij irrationele wezens zijn, maar we zijn niet gewend in een cultuur te leven die ons beschouwt als irrationele wezens die te manipuleren zijn. En dat is denk ik een groot verschil met vroeger. Het idee van de mens als autonoom wezen dat verlicht is, wordt steeds meer een fictie die we alleen nog maar met de mond belijden. En ook de mensen die iets te verkopen hebben zeggen: JIJ maakt de keuze. JIJ mag beslissen. JIJ mag nadenken. En ondertussen allerlei manieren bedenken om ons in een bepaalde richting te sturen.

Zo wordt ons mensbeeld fundamenteel aangetast. Ik zeg altijd: als je kinderen vraagt om een huis te tekenen, dan zal er bij veel van hen een puntdak op zitten. Bij jou misschien ook wel. Maar welk huis heeft eigenlijk nog een puntdak? Zo is het ook met ons mensbeeld. Ons beeld van de mens is nog steeds een weldenkend, rationeel figuur, maar ondertussen heeft onze cultuur diezelfde mens eigenlijk al opgegeven. Want al die sluipwegen in de psyche om de mens te sturen zijn bekend. En dat gebeurt altijd, ik verzeker het je, met de beste bedoelingen.

Dat creëert een groot probleem. Vooral omdat de taal waarin wij over onszelf spreken steeds meer de taal van de cijfers is. Wij zijn niet langer de mensen die elkaar grote verhalen vertellen, die in mythen leven. Tegelijkertijd beseffen we ook dat we die verhalen toch steeds nodig hebben om iets te zijn.

Je kunt zeggen: de wetenschap laat zien hoe wij zijn. Als je onze hersenactiviteit meet als we bang zijn, dan licht er een deel van onze hersenen op. Maar wat heb je daar precies aan? Waar ben je bang voor? Ben je bang voor een spin? Bang voor de deurwaarder? Of ben je bang voor de dood? Dat zijn drie verschillende angsten.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Foto: Liam Seskis.

En tegelijk zal je misschien in intentie wel verschillende delen zien oplichten in je hersenen, maar uiteindelijk gaat het er om wat wij zelf vinden van angst, en hoe wij zelf leren omgaan met angst. Mijn zorg is dat de taal van de wetenschap, de taal van de cijfers, ons steeds meer onze fantasie over onszelf ontneemt. Onze mogelijkheid om verhalen te vertellen om cultuur of religie te vormen. De zingevende verhalen die worden steeds schraler door die taal van de wetenschap. En dat heeft effect.

Iconisch daarvoor is het idee dat wij ons brein zijn. De neurowetenschappen worden steeds belangrijker in ons begrip van onszelf. Je hoort steeds meer: 'Ja, dit doe je, maar dat komt DAAR vandaan.' Of: 'dat speelt zich HIER af'.

Mijn inzet zou zijn dat dat nog niet zoveel zegt. Want wij zijn zelf altijd nog verantwoordelijk voor hoe we omgaan met die nieuwe kennis. Die nieuwe kennis over ons en ook de nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap, stellen fundamentele vragen over wat het betekent om mens te zijn. En dat is op zeer praktisch gebied. Over zo'n 40 of 50 jaar kan iedereen in deze zaal met iedereen, ongeacht leeftijd of geslacht, kinderen krijgen. Dat is straks slechts een kwestie van het nemen van iemands huidcel, die vervolgens wordt verwerkt tot stamcel, waar je uiteindelijk vruchtbaarheidscellen van maakt.

Dat betekent dus dat ons hele biologische idee van de mens en ook van seksuele omgang met elkaar op de schop gaat. Wat betekent dat voor ons? Wat verandert dat bij ons? Daar kan de wetenschap geen antwoord op geven. Dat moeten wij zelf doen, met onze verbeelding. Met onze filosofische, beschouwelijke instelling. Met onze culturele, religieuze, morele kracht. Dat zijn allemaal terreinen die onderdeel zijn van de geesteswetenschappen, niet van de wetenschap van de cijfers en de harde feiten.

Het is zorgelijk dat het ons op dit moment ontbreekt aan dat wat wij het hardst nodig hebben. Wie we zijn, dat leert de wetenschap. Maar wie we willen zijn, dat is cultuur. Dat is verbeelding. Dat zijn de geesteswetenschappen. Die zullen steeds belangrijker worden als het gaat om omgaan met de ethische kwesties van grote technologische veranderingen. De gevolgen van genetisch ingrijpen in mensen. We kunnen de mens steeds meer maken. Maar hoe maken wij hem?

De grote Russische schrijver Tolstoj zei: 'We hebben eigenlijk niks aan de wetenschap, want de wetenschap zegt ons niet hoe we moeten leven'. Zo streng wil ik niet zijn, maar hoe we moeten leven is inderdaad een vraag die de wetenschap ook niet wil beantwoorden en niet kan beantwoorden.

Het gevaar bestaat dat de taal van de wetenschap, de taal van de cijfers en de grafieken, zo belangrijk voor ons wordt, dat we aan dat andere deel dat Tolstoj benadrukt steeds minder toekomen: hoe je moet leven. En dat steeds meer overlaten aan de statistici of aan de pragmatici. Aan de becijferaars. Dat is een groot gevaar.

Ik wil hier pleiten om de taal die moeilijker vatbaar is, niet te vangen in cijfers. De taal van ons binnenste. In ons hoofd spelen allerlei gevoelens, allerlei subtiliteiten, allerlei nuances zich af. Allerlei tegenstellingen. Tegenstrijdigheden. Om die binnenwereld te behouden tegenover de steeds meer oprukkende taal van de statistiek.