In Brainwash Talks van Human delen invloedrijke denkers, schrijvers, kunstenaars en wetenschappers verrassende ideeën voor persoonlijke en maatschappelijke problemen. Deze keer cabaretier Tex de Wit over zijn idool.


De grootste schaker aller tijden is de Russische Garry Kasparov. Ik heb onlangs iets belangrijks van hem geleerd en dat heeft iets te maken met een reflex die ik heb. Ik noem het mijn 'waarom-moeten-dingen-veranderen-het-is-toch-goed-zoals-het-is-reflex'. Die reflex heb ik al mijn hele leven zodra er ergens een technologische ontwikkeling optreedt. Ik focus op de nadelen van de vernieuwing en sluit mijn ogen voor de voordelen.

Zodra er ergens een technologische ontwikkeling optreedt, schiet ik in mijn waarom-moeten-dingen-veranderen-het-is-toch-goed-zoals-het-is-reflex.

Als kind was ik in de derde de allerlaatste van mijn klas die zijn werkstukken nog met de hand schreef. Ik ging pas typen toen leraren handgeschreven werkstukken niet meer wilden nakijken. Ik heb nog steeds geen parkeerapp omdat ik denk: 'Ik loop wel naar de meter'. Toen de strippenkaart werd afgeschaft omwille van de OV-chipkaart, had ik daar de grootste moeite mee. En bij Zondag met Lubach, waar ik tekstschrijver ben, wilden ze met een nieuw script-systeem gaan werken. En nog voor ik wist wat voor systeem, zei ik al: 'Hoezo? Wat is er dan mis met hoe we het nu doen?'

En soms gaan de ontwikkelingen ook wel erg snel. Ik ging laatst voor mijn oudste dochter bij een school kijken en schrok me de pleuris. Die hele klas had een iPad, alle kinderen hadden allemaal een eigen iPad. En als ze stout zijn moeten ze in de hoek staan bij de Windows-computer. Als ze later verkering krijgen gaan ze elkaar niet knuffelen, maar swipen.

Ik hou niet van ontwikkelingen. Ik heb nog mazzel dat ik nu leef, want ik weet ook zeker dat ik niet als eerste in de stoomtrein had gezeten. Of aan de penicilline. Of van het vuur gebruikt gemaakt had: 'Dat hoeft toch niet? We kunnen deze vis toch gewoon rauw eten? Ik noem het sushi, dat gaat heel hip worden.'

Ik heb mijn hele leven geen schaakcomputerprogramma gebruikt, alleen maar schaakboeken, terwijl dat eigenlijk hopeloos achterhaald is. Toen ik op mijn achtste leerde schaken van mijn moeder, speelde de computer nog geen grote rol. Ik ging naar een schaakclub met kinderen, maar ook pubers, studenten, volwassenen, dat maakt bij schaken niet uit. Wat ik leuk vond, was dat je als jonge schaker van zeg 12 of 13 jaar aan toernooien met volwassenen mocht meedoen. En dan een prijs winnen. Dan won je vijftig gulden. Daar ging ik dan nieuwe schaakboeken van kopen. Om beter te worden. Voor die volwassenen was het heel irritant om van een kind te verliezen. Weet ik inmiddels uit ervaring. Dat is niet leuk.

Ik ging steeds meer schaken, na een paar jaar werd ik de beste van de club, weer een paar jaar later de beste van Amsterdam, en toen de beste van de hele WERE… nee geintje, ik bleef hangen in de landelijke subtop, top 100, top 200.

Mijn hele jeugd was Garry Kasparov de beste schaker. Hij had talent, werkte keihard, en schaakte meeslepend. Zoals jonge voetballers Ronaldo wilden zijn, of Marc Overmars, zo wilde ik Garry Kasparov zijn. Wat niet altijd begrepen werd op de voetbalclub.

In de jaren tachtig en negentig vocht Kasparov met Anatoli Karpov om de wereldtitel. Dat waren grootse schaakmatches van soms wel veertig partijen. Het is geen toeval dat dat twee spelers uit de Sovjet-Unie waren. De Sovjet-Unie was schaakland nummer één. Dat begon al ten tijde van Lenin, een fanatiek schaker. Fidel Castro trouwens ook, en Che Guevara, eigenlijk alle linkse dictators. Het zal me niks verbazen als Lilian Marijnissen ook vrij goed is. Het was een staatssport. De staat betaalde het salaris van grootmeesters. De meeste schaakkennis zat in de Sovjet-Unie. Ze hadden daar schaakscholen, daar was ik als kind jaloers op. En iedereen kon schaken.

Tex de Wit in Brainwash Talks

Er is een beroemd verhaal over een Engelse grootmeester die naar een toernooi in Moskou ging. Op zijn hotelkamer analyseerde hij een schaakpartij. Hij kwam er niet uit en ging een hapje eten. Toen hij terugkwam, had een schoonmaakster zijn hele kamer opgeruimd. En ook een zet uitgevoerd op het schaakbord. Het was de winnende zet.

Karpov was de lieveling van het Kremlin. Een keurige communist. Kasparov was de jonge, onbesuisde tegenstander. Geen toeval dat Kasparov nu zo'n uitgesproken tegenstander is van Poetin, en in Amerika woont. En ze schaakten ook heel anders. Karpov wilde zijn tegenstanders langzaam wegdrukken, dat duurde vaak zestig tot tachtig zetten. Kasparov vloog zijn tegenstanders aan.

Uiteindelijk won Kasparov de matches van Karpov en werd wereldkampioen. En ik groot fan. Ik vond het dan ook heel erg toen Kasparov in 1997, ik was elf jaar oud, een match verloor. Het is nooit leuk als je held verliest. Dat Ajax van Juventus verloor in 1996 valt me ook nog steeds zwaar. Of dat Ruud tweede werd bij Big Brother. Hoe dan? Maar ik vond het verlies van Kasparov extra erg, want hij verloor niet van een mens, maar van een computer. Hij verloor van Deep Blue.

En ik wilde helemaal niet dat computers beter konden schaken dan mensen. Dat nam veel van de magie weg. Ik was boos op die computer. Ik kwam pas net kijken en had het idee dat het gedaan was met het schaken. Toen al, op mijn elfde, schoot ik in die reflex van 'hoezo is er nu een computer die van Kasparov wint?' Het was toch veel leuker hoe het eerst was?

Twee maanden geleden kreeg ik de unieke kans om Kasparov te ontmoeten. Ik vroeg hem naar zijn partijen tegen Karpov. En we hebben het ook gehad over Deep Blue. Ik vroeg hem naar die match. Ik vroeg hem of hij niet, net als ik, boos was geweest op die computer. Of hij hem niet uit het raam wilde gooien. Of op zijn minst koffie over het toetsenbord had gemorst. 'No', zei hij, 'even better: I bought it.'

Het was een klein zinnetje, maar het was een openbaring voor me. Aan zijn bord had de grootste schaakverandering ooit plaatsgevonden. En hij besloot die computer te kopen. Niet letterlijk, maar de best beschikbare schaaksoftware van toen. Terwijl ik, en vele schakers met mij, nog aan het rouwen waren om een tijd die niet meer was, en riepen dat het schaken nu verloren was door de computer, gebruikte Kasparov de computers om zelf een betere schaker te worden. Uitgerekend de persoon die van de computer had verloren.

Computer schaken heel anders dan mensen. Een computer bekijkt alle mogelijk zetten, ook hele domme zetten. Een mens voelt op basis van intuïtie aan over welke zetten hij na moet denken. En die twee vullen elkaar heel goed aan. Kasparov had dat door en ging als een van de eerste schakers veel voorbereiden met de computer. Gevolg? Hij werd nog veel beter en het gat met andere menselijke tegenstanders groeide.

En als ik eerlijk ben, het schaken is op veel manieren rijker geworden door nieuwe techniek. Het schaken is democratischer geworden. De kennis is niet meer alleen voorbehouden aan Russen. Er komen nu jonge grootmeesters uit alle hoeken van de wereld. De huidige wereldkampioen komt uit Noorwegen. Daar hadden ze 20 jaar geleden nog nooit een loper gezien.

Bij mij is het niet willen veranderen denk ik een manier van controle houden. Ik snap de oude situatie, dus die behoud ik liever dan dat ik het roer omgooi, ook al is dat vaak maar een klein roertje, bijvoorbeeld de investering van de twee minuten die het kost om een parkeerapp te installeren. En als ik heel eerlijk ben had ik de OV-chipkaart na dertig seconden ook wel door. Ik heb mezelf een nieuwe regel gesteld. Elke keer als ik in mijn leven iets met nieuwe techniek tegenkom en ik mijn reflex voel, vraag ik me af: wat zou Garry Kasparov doen?

Parkeerapp? Tuurlijk neemt Kasparov die parkeerapp, handig toch, hoef je niet naar die meter te lopen om te klooien met je pinpas. Dus ik heb nu een parkeerapp. Een nieuw systeem op mijn werk? Ik ga het zeker een kans geven. Kijk, ik ben nu niet opeens een soort techniek-apostel. Ik denk niet dat Kasparov uren door een Instagram-tijdlijn zou scrollen. De techniek moet de mens aanvullen. En van de vergoeding die ik voor deze lezing krijg, ga ik schaaksoftware kopen.