In Brainwash Talks van Human buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer socioloog Bowen Paulle over ongelijkheid.


Toen ik opgroeide in New York in de jaren 80, wilde ik een heel goede basketballer worden. Om beter te worden, moest ik met heel goede basketballers trainen. Dat betekende dat ik weg moest van mijn kakkerige elitaire privéschool, waar geen goede basketballers op zaten. Ik wist m'n ouders over te halen om me op m'n veertiende te laten overstappen naar een zeer arme school in de South Bronx, met een van de beste basketbalteams van de stad.

Ik bleek een slechte basketballer te zijn. Dat werd niks. Maar ik leerde noodgedwongen iets heel belangrijks over ongelijkheid. De kinderen op mijn school kwamen misschien niet zo intelligent over. Ze drukten zich misschien ook niet zo intelligent uit. Het was geen kakschool, ze hadden geen hoogopgeleide ouders. Maar ik was elke dag bij ze. Ze konden heel scherp, charismatisch en gewoon slim zijn.

Toen ik achttien was, ging ik naar een elitaire universiteit buiten New York. Als ik in vakanties thuiskwam, werd ik bijgepraat over mijn oude klasgenoten. Soms was dat schokkend. Jerome werd doodgeschoten. Kenny was op de vlucht omdat hij twee mensen had neergeschoten. Mijn beste vriend, een jongen uit een achterstandswijk, die even hoog scoorde als ik op het eindexamen, absoluut een intelligente jongen, kwam in aanraking met wapens, cocaïnehandel en eindigde in de gevangenis.

Ik wil jullie één ding meegeven: ongelijkheid is slecht voor de gezondheid van arme mensen, maar ook voor de gezondheid van de middenklasse en de rijken.

Ik maakte van dichtbij mee hoe levens kunnen ontsporen en grote schade veroorzaken in gemeenschappen en samenlevingen. Ik raakte geobsedeerd door ongelijkheid. Hoe werkt het, wat doen we eraan? Ik studeerde sociologie. Ik ging terug naar de South Bronx en gaf er drie jaar les. Daarna ging ik naar Amsterdam-Zuidoost, waar ik drie jaar lesgaf. Althans: ik probeerde les te geven. De problemen waren zo groot dat ik de leerlingen amper bereikte. Er kwam weinig terecht van lesgeven.

Dat werd de basis voor mijn dissertatie en ik werd socioloog aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn focus is altijd geweest: welke programma's kunnen echt een verschil maken, welk beleid levert echt resultaat op voor kansarme kinderen? Ik zal zo een voorbeeld geven. Maar een aantal van jullie denkt nu vast: dit is Nederland. Wat moet ik met de ellende in de Verenigde Staten, de getto's en weet ik wat nog meer?

Twee redenen waarom dit ook voor ons in Nederland ertoe doet. Eén: er zijn sterke signalen, zeker in de laatste tien jaar, dat de ongelijkheid in Nederland toeneemt, op verschillende gebieden. In het onderwijs, maar ook wat betreft gezondheid en welvaart. Je kunt zeggen dat de waarschuwingssignalen afgaan. In de VS werden ze genegeerd, vijftig jaar geleden. Ik raad ons aan om ze in Nederland nu niet te negeren. Nog een punt. Deze grafiek (figuur 1) laat het effect zien van inkomensongelijkheid op gezondheids- en sociale problemen.

Het is geen verrassing dat helemaal linksonder de Scandinavische landen hier staan. Lage ongelijkheid en een goede score op gezondheids- en sociaal gebied. Meer naar rechtsboven toe kom je bij landen als het Verenigd Koninkrijk en, bijna buiten de grafiek, de VS. Extreme ongelijkheid en grote gezondheids- en sociale problemen. Ik wil jullie één ding meegeven: dit geldt voor arme mensen, maar ook voor de middenklasse en de rijken. Zij hebben ook betere gezondheidscijfers in die gezonde, relatief egalitaire samenlevingen.

We zitten in hetzelfde schuitje. Iedereen heeft er baat bij om aan de goede kant van de lijn te blijven en niet af te drijven naar het VK en de VS. We hebben programma's nodig die betere resultaten opleveren voor kansarme kinderen, hun gezinnen en scholen. We moeten die programma's voorzichtig opschalen zodat ze een verschil maken en de verschuiving naar inkomensongelijkheid zoals in de VS afremmen.

En dit is belangrijk: we moeten die programma's testen. Het idee moet niet meer zijn: ik heb een ideetje en het klinkt leuk, dus we proberen het gewoon. We moeten dit net zo aanpakken als de vaccins, die op dit moment worden getest, tegen covid. Geen van jullie zou een niet-goedgekeurd vaccin in laten spuiten. Je zou wel gek zijn. Er zijn aselecte gecontroleerde proeven, fase 1, 2 en 3, heel serieus allemaal, om te bewijzen dat de vaccins veilig zijn. Dat moeten we ook doen met programma's voor kansarme kinderen.

[banner id="4"]

Ik wil het over zo'n programma hebben, dat op kleine en grote schaal getest is in de VS. Het heet High Dosage Tutoring, of HDT. HDT komt erop neer dat tijdens schooltijd kinderen naar een tutoringlokaal gaan. Daar zitten ze een op twee. Een tutor, twee kinderen. Een uur lang, soms elke dag, soms wel vijf dagen per week. Het is intensief. De tutor kan echt contact maken met het kind. Echt uitzoeken wat het kind nodig heeft en dat ook aanbieden.

In een klas met 25 kinderen is het moeilijk om individueel les te geven. Bij rekenen moet je op een zeker moment zeggen: we gaan door naar decimalen of breuken. Dan zijn er kinderen, zeker op scholen met veel kansarme leerlingen, die nog moeite hebben met optellen en aftrekken. Hoe voel je je als het over decimalen gaat en jij kunt niet optellen en aftrekken? Het is niet te volgen. Dat leidt tot gedragsproblemen, stress, enzovoort. In een HDT-situatie gaat de tutor verder op het niveau van de leerling, geeft ze wat ze nodig hebben en laat ze ervaren hoe het is om iets te kunnen. Dan denken de leerlingen niet dat ze dom zijn, maar gaan ze oprecht geloven dat ze het kunnen.

High Dosage Tutoring

The Bridge Learning Interventions is een Nederlandse stichting die deze methode uit de VS aanbiedt. Zoals je ziet op de foto: een tutor, twee kinderen en een oprechte, diepe connectie die meestal een jaar duurt. Ik wil de resultaten laten zien van de eerste proef van The Bridge in Nederland. De eerste afgeronde aselecte gecontroleerde proef. De rode lijn in de grafiek (figuur 2) geeft het wiskundeniveau aan dat kinderen minimaal horen te hebben na de basisschool, het 1F-niveau. Dit was op een VMBO, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, in Amsterdam Nieuw-West.

De groene lijn is de groep die de behandeling heeft gekregen, de gele lijn de controle groep. De behandelde groep is VMBO-basis, het laagste VMBO-niveau. Deze behandelde groep zal op een wiskundetoets 71% van de achterstand op het 1F-niveau inlopen, in vijfenhalve maand, van september tot januari. De controlegroep van VMBO-basis zal 17% van de achterstand inlopen. Zij hebben bij dit tempo drieënhalf jaar nodig om het niveau te bereiken dat ze na de basisschool hadden moeten hebben. Ze ontwikkelen zich langzaam. Het HDT-programma loopt normaal één jaar maar er was in dit geval alleen financiering voor een half jaar. Als deze interventie wel een schooljaar door was gegaan hadden de behandelde kinderen, zelfs bij tragere groei, gemiddeld het 1F-niveau makkelijk overstegen..

Nog opmerkelijker zijn de kinderen in het praktijkonderwijs. Zij horen al heel jong dat ze tekortkomen, zelfs voor de allerlaagste beroepsopleiding. Het systeem vertelt ze dat ze niet slim genoeg zijn voor VMBO-basis. Maar kijk even naar de groene en gele stippellijntjes in de grafiek. Eerst de controlegroep, zonder tutoring. Zij liepen ongeveer 17% van de kloof ten opzichte van het 1F-niveau in. Met dit tempo zitten ze na drieënhalf jaar op het minimaal vereiste niveau voor leerlingen aan het einde van de basisschool. De behandelde praktijkonderwijskinderen liepen 43% van hun achterstand in, in een halfjaar. Van september tot januari. Het meest opmerkelijke is dat ze de VMBO-basiskinderen van de controlegroep inhaalden, die slimmer zouden zijn dan zij.

Wat betekent dit? Als je het gat dicht tussen wat deze kinderen nodig hebben en wat ze normaal krijgen, wie weet wat ze dan kunnen? Dat brengt me terug bij m'n eigen schoolervaring, met die kinderen die zoveel meer konden. We moeten serieus kijken naar de waarschuwingssignalen dat de ongelijkheid mogelijk toeneemt, zelfs in relatief egalitaire landen als Nederland. We kunnen wetenschap en hervorming combineren. We kunnen onderzoek en praktijk combineren. We kunnen deze uitdagingen accepteren en grote stappen zetten. We moeten het heel serieus nemen en de middelen ervoor bijeenbrengen. De eerste stappen zijn veelbelovend en ik hoop dat we dit met z'n allen meteen gaan aanpakken.