Sommige mensen lijken een kompas in hun hoofd te hebben, anderen zouden in hun eigen broekzak nog verdwalen. Schrijver Nikki Dekker weet hoe lastig het kan zijn om de weg vinden.


'Ik heb helemaal geen richtingsgevoel.' Dat is mijn motto: het verklaart waarom ik te laat kom, blindelings achter anderen aanloop, en waarom ik geen NS-wandeling durf te beginnen zonder de routekaart en instructies in tweevoud uitgeprint mee te nemen. 'Ik moet ook wel, anders verdwaal ik.'

Er zijn kleine en grote manieren om te verdwalen. Die keer op vakantie vergeet ik nooit meer. M'n broertje en ik waren nog even uit geweest en moesten nu het hotel met onze ouders zien terug te vinden. Door het donker liepen we, gespitst op tekenen die we herkenden. Op een gegeven moment moesten we toegeven dat we geen idee meer hadden waar we waren. Mijn broertje had een idee.

'Waar denk jij dat het hotel is? Wat zegt je gevoel?' vroeg hij.
'Die kant op.' Ik wees naar rechts.
'Goed,' zei hij. 'Dan gaan we naar links.'
En hij had gelijk.

Sommige mensen lijken wel een kompas in hun hoofd te hebben. Als trekvogels weten ze altijd precies hoe hun positie zich verhoudt ten opzichte van hun omgeving. Dit zijn mensen die overtuigd het Noorden kunnen aanwijzen, zelfs als ze even op een onverwacht terras zitten in een stad die ze niet kennen. Ik heb het omgekeerde van een kompas. Als ik een winkel in loop en wat rondkijk, weet ik wanneer ik naar buiten loop niet meer welke kant ik op moet, of vanuit welke richting ik kwam.

'De drogist…' denk ik bij mezelf, 'Die heb ik al gezien. Maar heb ik 'm uit de verte gezien, of ben ik 'm gepasseerd?' Soms moet ik gewoon een poosje een kant oplopen, en dan vallen de puzzelstukjes na een paar tellen weer op hun plek. Soms schakel ik Google Maps in en houd me vast aan dat blauwe stipje: beweegt het al in de goede richting? Nee, verzucht ik. Middenin de winkelstraat draai ik me om en loop weer de andere kant op.

Ik geloof dat ik als kind al werd geplaagd met mijn slechte richtingsgevoel. Ze noemden me dromerig; ik was altijd in gedachten verzonken, keek niet goed om me heen. Mijn moeder was bang dat ik nooit zelf de weg zou kunnen vinden. Mijn vader maakte zich daar niet zo druk om. Zodra ik in m'n eentje ergens heen zou gaan, in plaats van bij mijn ouders achterin de auto zou zitten, zou ik het niet zo gemakkelijk vergeten, zei hij.

Toen ik op mezelf ging wonen, in een grote stad, pakte ik het uit voorzorg serieus aan: ik plakte de stadsplattegrond op mijn slaapkamerdeur en stond er meerdere keren per dag naar te staren, terwijl ik de locaties in mijn hoofd prentte: daar is school, hier is mijn huis, dat is de supermarkt, daar woont mijn vriendin en iets verderop ligt dan het park. Soms trok ik de route die ik zou lopen met mijn vinger na, straat voor straat, terwijl ik me inbeeldde dat ik 'm liep. Daarna schreef ik mijn wandelroutes uit: rechtdoor, tweede links, apotheek, rechtsaf, heel lang doorlopen, voor het park naar links.

Mijn notitieboekjes van voor 2013 staan vol met zulke instructies. In die tijd verdwaalde ik weinig. Ik weet nog steeds goed hoe ik door Barcelona moet navigeren, en ik zal niet snel verdwalen in Amsterdam. Maar de plek waar ik nu woon, ken ik nauwelijks, want toen ik hiernaartoe verhuisde had ik een smartphone met Google Maps erop. En die bracht me in een vicieuze cirkel: ik gebruikte de app om op tijd op plekken te komen die ik nog niet kende, maar door de app leerde ik die routes ook nooit kennen. Ook onderzoekers stellen vast: hoe meer Google Maps je gebruikt, hoe slechter je wordt in navigeren.

Richtingsgevoel is geen aangeboren kwaliteit, tenminste, niet volledig. Sommige mensen hebben er meer aanleg voor. Dat lijken vooral de mensen te zijn die goed zijn in mental rotation, die verschrikkelijke tests waarbij je naar allerlei blokkenconstructies kijkt, en moet bepalen of het hetzelfde voorwerp betreft. Als je dáár goed in bent, heb je waarschijnlijk ook een sterker richtingsgevoel dan gemiddeld.

Maar wat een veel groter verschil lijkt te maken tussen mensen met een sterk richtingsgevoel en mensen die snel verdwalen, is wat psychologen spatial anxiety noemen: de angst die je ervaart wanneer je verdwaalt of de huivering om in je eentje een onbekend terrein te verkennen. Wie bang is, komt minder buiten, en wie minder buiten komt, leert de weg niet kennen.

Sommige mensen lijken wel een kompas in hun hoofd te hebben. Als trekvogels weten ze altijd precies hoe hun positie zich verhoudt ten opzichte van hun omgeving.

Gelukkig is het nooit te laat om richtingsgevoel te ontwikkelen. Het is een vaardigheid die je kunt trainen, en het helpt als je er een beetje achterkomt wat voor leerling je bent, en welke methode voor jou het beste werkt. Een vriendin vertelt dat ze haar sterke woordgeheugen inzet, en zorgt dat ze alle namen onthoudt van de straten die ze passeert. Een andere truc is om elk herkenningspunt dat je passeert met nadruk te observeren: 'Op de hoek van de straat staat een grote, scheve boom. Daar steek ik over in de richting van het water.'

Als ik nu ergens naartoe ga, zet ik niet meer gedachteloos Google Maps aan. Ik voer het adres in op mijn computer, bekijk de kaart op groot scherm, bepaal waar ik ben, waar de plek is waar ik heen moet, en welke bewegingen ik moet maken in welke richting om daar terecht te komen. En dan tel ik tien minuten bij de reistijd op, en ga op pad. Mijn telefoon laat ik in mijn zak. Ik verdwaal nog steeds, maar minder dan ik dacht – en als het gebeurt, is het vroeg genoeg om dat blauwe stipje weer te volgen.