"Ook wanneer het vervolg van een promotie niet een universitaire loopbaan is, draag je de verantwoordelijkheid om je kennis en vaardigheden maatschappelijk te gelde te maken", stelt rechtsfilosoof Nanda Oudejans. Daarom vindt zij het "moreel laakbaar" als vrouwen na een promotietraject het moederschap verkiezen boven carrière maken.

Maar wat betekent het eigenlijk om je kennis en vaardigheden maatschappelijk te gelde te maken? Doet de gepromoveerde taalwetenschapper dat, als hij na zijn promotie en enige omscholing voor Price Waterhouse Coopers gaat werken, en zich er fulltime voor inzet om bedrijven via slimme constructies zo min mogelijk belasting te laten betalen? Of de chemicus, die na zijn promotie in de tabaksindustrie gaat werken om een nieuw soort verslavende sigaret te ontwikkelen? Deze doctoren zullen ongetwijfeld hun kennis en vaardigheden te gelde maken, maar of dat de maatschappij ten goede komt, is een geheel andere vraag.

Natuurlijk: een lang, duur traject – zeker wanneer dat gefinancierd wordt uit publiek geld – brengt een zekere verantwoordelijkheid met zich mee. De wetenschappelijke verantwoordelijkheid van de promovendus is dan ook duidelijk vastgelegd: het schrijven van een deugdelijk proefschrift, dat een originele bijdrage aan het betreffende wetenschapsgebied vormt.

De veronderstelling dat promovendi een maatschappelijke en morele verantwoordelijkheid hebben, roept echter veel complexere vragen op. Want waarom zou het enerzijds moreel laakbaar zijn om verworven vaardigheden in te zetten voor het opvoeden van toekomstige burgers, maar anderszijds moreel toe te juichen om deze vaardigheden te gebruiken om de winst van een multinational te maximaliseren? Is het dan ook moreel laakbaar als gepromoveerden voor de klas staan? Eigenlijk is dat immers een veredelde vorm van opvoeden, waarvoor helemaal geen vierjarige extra opleiding nodig is; een masterdiploma is al voldoende, dus de promotie overbodig en weggegooid geld, als we de redenering consequent doorvoeren.

Volgens de redenering van Oudejans zouden gepromoveerden dan misschien allemaal in wetenschappelijke functies in de publieke sector moeten gaan werken – ervanuitgaande dat daar de maatschappij gediend wordt – zodat de verworven wetenschappelijke vaardigheden maatschappelijk te gelde gemaakt worden. De onderliggende vraag is of een promotietraject überhaupt een morele verplichting aan de maatschappij met zich meebrengt. In Nederland zijn verreweg de meeste promovendi werknemers aan de universiteit. Wanneer zij een proefschrift afronden, is hun opdracht formeel geslaagd. Waarom zouden zij, anders dan andere werknemers, daarna nog gehouden zijn aan een onduidelijk gefundeerde en vaag afgebakende 'morele verantwoordelijkheid'? En waarom worden vervolgens alleen vrouwen die voor het moederschap kiezen op deze morele plicht aangesproken?