Ik ontmoette Ellen Mookhoek, een 'moderne jager-verzamelaar'. Ze nam ons mee door een akker en wees ons planten die we konden eten. 'Je moet even uitkijken dat er geen kleine slakjes onder de blaadjes zitten. Die moet je niet eten, want die hebben soms een parasiet die heel vervelend kan zijn. Krijg je leverbot van. Oh, en kijk ook even of er geen poep aan zit. Maar als dat niet het geval is, kan je het gewoon eten.'

Dat was op een curieuze manier tegelijk ongemakkelijk en geruststellend.

Ongeveer de helft van de planten die op de rafelrandjes van het boerenerf groeiden kunnen gewoon gegeten worden, leerden we. De smaken zijn basaal: vaak nogal bitter of zuur, want de plant probeert ermee te voorkomen dat we ze opeten.

Tekst loopt door onder de foto.

Bittere veldkers (Foto: Ellen Mookhoek)

De planten zijn net zo wild als de planten die neolitische mensen ooit selecteerden en begonnen te verbouwen, oogsten, opnieuw te verbouwen en opnieuw te oogsten. Voor de herplanting selecteerden ze de beste individuele plantjes en presto: de veredeling van landbouwgewassen was begonnen.

Veel van de wilde plantjes eten we nu in een gedomesticeerde variant. De wilde mosterd die Ellen ons liet proeven heeft geresulteerd in een schier oneindige reeks brassica-varieteiten. Die kennen we als de koolachtigen: spruitjes, broccoli, bloemkool, romanesco, witte kool, rode kool, groene kool, spitskool, koolrabi, koolraap, Chinese kool enzovoort.

Maar heel veel planten eten we ook niet. Je vraagt je af: wat zou een paar honderd jaar rustig veredelen doen met veldkers of brandnetel? We hebben geen idee wat voor smaken en sensaties in het verschiet liggen.

Een toekomst waarin we oogstend door de natuur bewegen dringt zich op. Een ding is zeker: als je met een 'voedselbril' op naar de wereld kijkt, zie je dat je veel meer kunt eten dan je ooit voor mogelijk had gehouden.