Vijftien jaar geleden stond ik met mijn moeder in de hal van de Stadsschouwburg. 'Hoeveel mensen doen er eigenlijk mee?' vroeg ze. Ik klemde een mapje met mijn gedichten erin onder mijn oksel, mijn moeder had de autosleutels nog in haar hand. De vrijwilliger, herkenbaar aan een felblauw T-shirt met het Kunstbende-logo erop, keek in haar papieren. 'Bij Taal? Vijf mensen.'
Vijf mensen, drie prijzen. Mijn moeder was altijd al goed in hoofdrekenen: 'Dan maak je misschien nog wel een kans ook!' Ik werd eerste, en ik was bijna net zo verbaasd als mijn moeder. Het was de eerste keer dat ik van een ander hoorde dat die dingen die ik in mijn schrift kriebelde de moeite waard waren.
Ik vraag me nog steeds weleens af of het een goed idee is om tieners met talent tegen elkaar te laten strijden in een wedstrijd. Als je op een podium staat en applaus krijgt, doet dat iets met je. Ineens is er een ondubbelzinnig oordeel geveld: wat jij hebt gedaan, is goed. Dat gevoel wil je zo snel mogelijk weer ervaren, en dus herhaal je het trucje, en wacht tot de mensen weer klappen.
'We doen dit werk omdat we leuk gevonden willen worden, omdat we onzeker zijn. We hebben applaus nodig om het gevoel te verdrijven dat we niet goed genoeg zijn', zegt Taylor Swift. Ze zit betraand op de bank, tegenover haar moeder, en vertelt over de dag waarop #TaylorSwiftIsOverParty de grootste trend op Twitter was.