'Thuis is de belangrijkste plaats in ons leven', las schrijver en radiomaker Nikki Dekker. 'Oost west, thuis best.' En: 'Een combinatie van veiligheid, vertrouwdheid, voorspelbaarheid, de situatie kunnen overzien.' Na een rondje googlen naar de definitie van 'thuis', vond ze dit soort omschrijvingen, en ook: 'Je merkt pas hoe belangrijk dat thuisgevoel is als je jezelf niet meer thuis voelt.' Dekker vindt haar thuis ergens anders.

Zoals wel meer mensen van mijn generatie heb ik nauwelijks een gevoel van thuiszijn. Ik verlang niet naar mijn geboortedorp, noch naar de stad waar ik studeerde. Toen iemand mijn huidige woning omschreef als een uit de hand gelopen Dille&Kamille-winkel, kon ik dat alleen maar bevestigen. Het is de plek waar ik slaap, werk, eet en zit, in relatieve warmte, in ruil voor betaling. Het is geen 'thuis', niet in de sentimentele zin.

Misschien ben ik nog het meest thuis geweest op de blogplatformen waar ik schreef over mijn gebroken hart, en foto's van mezelf plaatste voor het concept 'selfie' was bedacht.

Ik zoek thuis op internet op. Het is de plek waar je je veilig voelt, aldus Encyclopedia, een nogal snowflake-achtig ideaal.

We liggen in bed met onze smartphone en zien hoe duizenden trekkers in een dreigende stoet naar een wetenschappelijk instituut rijden.

We zitten op de bank achter onze computer en lezen dat een stalbrand opnieuw honderden levens heeft geëist.

We staan in de keuken de afwas te doen en horen dat in Mexico zo veel vrouwen worden vermoord door hun (ex-)geliefden, dat ze er een woord voor hebben bedacht.

*

Als ik een spin boven mijn bed zie, gaat mijn hart sneller kloppen, begin ik te schreeuwen, en is er een reële kans dat ik ga huilen. Zijn we er wel op gebouwd om ons veilig te voelen? Mijn hele wezen is constant gericht op gevaar, en ziet het waar het niet bestaat.

*

14 juli 1958. Susan Sontag is vijfentwintig jaar oud en schrijft in haar dagboek:

'Remember. My ignorance is not [underlined twice in the journal] charming. Better to know the names of flowers than to confess girlishly that I am ignorant of nature. Better to have a good sense of direction than to describe how often I get lost. These confessions amount to boasts, but I have nothing here to boast about. Better to be knowing than innocent. I am not a girl anymore.'

September 2009. Ik onderstreep dit citaat, schrijf het over in mijn eigen dagboek, herhaal het in het motto van mijn blog, op mijn Facebookprofiel, overal waar ik de kans krijg: 'Better to be knowing than innocent.'

Tien jaar later weet ik nog steeds niet hoe de meeste bloemen heten, wat de naam is van de bomen in mijn straat, hoe de laptop werkt waar ik deze woorden op uittyp, en die op magische wijze op beeld verschijnen. Ze staan niet op papier, maar in een code – en voor mijn ongetrainde oren klinkt dat nog alsof er letters aan te pas komen, maar volgens mij is dat niet het geval.

Ik weet niet hoe het komt dat ik deze letters kan lezen.
Dat ze woorden vormen.
Die ik als het ware in mijn hoofd hoor.
Ik weet niet hoe mijn ogen werken.

*

In Repair Cafés kun je kapotte spullen brengen naar mensen die weten hoe ze die moeten repareren. Sommigen zijn gespecialiseerd in inkjetprinters (notoir ingewikkelde apparaten), anderen naaien dat gat in je broek. Repareren is de enige manier om de mensheid te redden, zegt het Repair Manifesto: If you can't open it, you don't own it. Ik heb praktisch niets in mijn bezit.

Ik zie die spreuk op een linnen tasje in Berlijn. If you can't open it, you don't own it.

Wist je dat linnen tasjes misschien nog wel slechter zijn dan plastic, voor het milieu? De productie van al die stoffen gaat gepaard met een enorme hoeveelheid pesticide en verf, de omstandigheden waar de arbeiders in werken zijn waardeloos, en de tasjes zelf van zo magere kwaliteit, dat de meeste na een paar maanden van ellende uit elkaar vallen.

We zijn een weekend in Berlijn en mijn vriend is een boek aan lezen over tuinieren. Hij houdt van tuinieren. Ik niet. Ik zie de tuin als een plek waar ik mijn hangmat op kan hangen om een boek te lezen over de natuur. Een boek is gemaakt van dode bomen. Hier klopt iets niet, maar dat is wel vaker het geval. Mijn vriend leest voor uit zijn boek, over pesticiden, over de ziektes die het veroorzaakt, over hele stukken land die uit voorzorg besproeid worden, en ik merk dat ik na twee anekdotes denk: ik wil dit helemaal niet horen.

Ik ga het hier ook niet herhalen. Ik ga je iets beters vertellen.

In een klein dorpje in Italië, zo'n vijftig kilometer ten noorden van Rome, heeft de dorpsburgemeester de strijd aan gebonden met de Ferrero-maffia. Ja, die mannen van de chocolaatjes. Van de Nutella. Elke nacht om drie uur vertrekken de tractors met containers vol Roundup, een verdelger uit de schuur van Monsanto, en sprayen alle groene heuvels plat. Maar nu is er een burgemeester, een zeventigjarige man, die een decreet heeft uitgevaardigd: geen vergif meer. Elke nacht staan politie-agenten op de velden te controleren. En wie het verbod breekt, wordt voor de rechter gesleept. Het kan gewoon. Er is maar één zeventigjarige man voor nodig.

Tien jaar geleden zat ik met mijn moeder in de auto. Ik was net vegetariër geworden, en had een jaar lang afschuwelijke anekdotes uit de bio-industrie verzameld. Mijn moeder was geen vegetariër. Dat is ze nog steeds niet. Ik vertelde haar over wat ik had gelezen. 'Stop,' riep ze, 'Stop, stop!' Ze hield één hand aan het stuur en klemde het andere over haar oor. 'Ik wil het niet horen!'

Komt een vrouw op de radio die protesteert bij het RIVM omdat ze het niet eens is met de stikstofmetingen.

'Gelooft u niet dat de berekeningen kloppen?' vraagt de reporter.
'Nee, precies.'
'En waarom dan niet?'
'Ik ben het er niet mee eens.'

Je kunt het laf vinden, en dat vind ik ook. De hele dag door zeg ik het tegen mezelf: 'Wat een laffe mensen.' Tegelijkertijd is zelfbedrog een heel gezonde reflex. Ze houdt ons in leven. De mens overschat zichzelf regelmatig en op talrijke vlakken: we denken dat we slimmer, gevoeliger en daadkrachtiger zijn dan anderen, dat we het beter weten en beter doen.

Op Twitter komt een poll voorbij: hoe goed kun jij navigeren? Beneden gemiddeld, gemiddeld, of bovengemiddeld? Zonder moment van twijfel klik in ondermaats aan. Ik hoor bij de 20%. Een derde van de mensen vindt zichzelf middelmatig. De helft denkt dat ze beter dan gemiddeld zijn.

Ik ga je een paar vragen stellen, nu, en ik wil dat je die voor jezelf beantwoord.

- Twijfel je weleens aan je seksuele capaciteiten?
- Vind je het lekker om te poepen?
- Heb je weleens overwogen om zelfmoord te plegen, zodat een ander zich schuldig zou voelen?
- Heb je weleens de neiging gehad om iemand te verkrachten?
- Heb je weleens een fantasie gehad waarin je zelf verkracht werd?

Als je op de meeste van deze vragen 'nee' hebt geantwoord, lieg je tegen jezelf.

Dan moet ik je feliciteren, want dat betekent dat je een gelukkiger en succesvoller leven leidt dan ik. Je kan sneller zwemmen, betere business deals maken, je bent leuker op feestjes en je slaapt beter. Omdat je je minder zorgen maakt. Omdat je niet denkt aan alles wat kut is.

Onrealistisch optimisme maakt de mens gelukkiger, stabieler, productiever en weerbaarder. Misschien is dat het thuisgevoel dat ik mis: ik kijk om me heen en zie hoe slecht het gaat met de mensen, de dieren, de natuur, hoe ondermaats ik presteer, hoe vaak ik lui ben en dingen verkeerd doe.

Als het echt erg is, zoek ik naar foto's van de quokka. Een Australisch knaagdier met een guitig snuitje dat er altijd uitziet alsof hij je plat komt knuffelen.

Quokka's zijn heel erg schattig. Zo schattig, dat er in 2018 meer dan 7000 selfies zijn genomen met quokka's. Quokka's zijn van nature nachtdieren, maar de dieren die op Rottnesst Island wonen, waar de toeristen naartoe komen, hebben hun dagritme verlegd. Dan denk je: nu gaat ze vast iets vertellen over hoe ellendig dat is voor de arme dieren, en de impact van massatoerisme op het ecosysteem. Maar nee. Wat blijkt: de quokka's die selfies nemen met mensen zijn gezonder dan de groep die afgelegen en in rust woont.

Ik kijk naar de foto's van een dier dat ik niet ken om mezelf op te vrolijken. Ik lig op de blauwe suede bank onder een deken, schapenwollen sloffen aan, en drink thee van de verveineblaadjes die ik van de plant in de achtertuin heb geknipt.

In het boek van René ten Bos lees ik over een boek van Michel Serres.

'De mens leeft in het binnenste van de dieren die hij heeft leeggegeten,' schrijft hij. Mensen zijn de allergrootste parasieten, we teren op het leven dat we tegenkomen, eten het op en gebruiken het voor onszelf. De bomen die we tegenkomen hakken we om, de planten eten we op of weven we tot stoffen. Ons thuiszijn is een thuiszijn in andere levens.

Dit is niet als een klaagzang bedoeld. Ik beschuldig de mensheid nergens van. We zijn wie we zijn. De sluipwesp is geen slecht wezen. De spoelworm maakt de wereld niet kapot. Sterker nog: de spoelworm maakt de mens niet eens kapot. Als er een kleine hoeveelheid in je darmen zit, merk je daar helemaal niets van. Ik draag zelf minimaal drie soorten parasieten met me mee. Volgens de dokter kon het geen kwaad om ze te laten zitten; na die eerste week kotsen hadden ze zich vreedzaam gevestigd. Ik heb geen last van hen, en zij niet van mij.

De parasiet heeft een slechte naam, net als insecten. We vinden ze vies, omdat we ze tegenkomen in rottende, stervende en smerige hoeken. Waar het rot, zijn de kleine kriebelbeestjes. Als iets doodgaat, leggen vliegen er eitjes in. Nu voeren we campagne voor ze, maar niet eens zo lang geleden dachten we dat de insecten in het gat zouden springen dat wij achterlieten. Op de puinhoop van de aarde zouden niet alleen kakkerlakken, maar strontvliegen, pissebedden en motten zegevieren. Maar als je nu een paar uur gaat rijden, hoef je geen dode vliegen van het raam te vegen. Als je nu de lamp aanzet 's avonds, zijn er geen motten die tegen je gezicht aanvliegen.

Deze planeet is stervende, en we weten het, maar we weten het ook niet.

Ik wist pas dat er zoiets bestond als een Noordelijke Witte Neushoorn, toen hij op het punt stond uit te sterven – en niet zomaar op het punt, maar op het punt waarop er geen weg terug meer is.

Dat wil zeggen: er zijn nog twee vrouwen, en wetenschappers hebben sperma van Sudan afgenomen, en twee embryo's bevrucht. Die liggen ergens in een vriezer, daar willen ze de neushoorn mee insemineren.

Ook dit zou goed nieuws kunnen zijn, maar ik zie toch vooral een vrouw die gedwongen en ongevraagd bezwangerd wordt.

*

'Ben je niet bang dat je daar spijt van krijgt?' vragen mensen me. Ze wijzen naar mijn tatoeage.

Ieder jaar is er wel weer iets veranderd aan mijn lichaam. Dan heb ik een buikje, dan is het weg. Net op het moment dat ik mijn bolle wangen heb omarmd, verdwijnen ze in een paar maanden tijd, en keren nooit meer terug. Eindelijk ben ik tevreden met mijn kleine borsten, en dan zwellen ze op tot, voor mij althans, mythische proporties. Mijn cellen delen zich en veroorzaken daarmee allerhande denkbeeldige ziekten, nu weer een pijntje hier, dan weer een kramp daar. M'n knie doet het niet goed meer. Er tekenen zich lijntjes af op mijn voorhoofd en in mijn mondhoeken.

Uit enquêtes blijkt dat iedere vrouw, ongeacht leeftijd, gewicht of sociale klasse, gemiddeld 6,3 kilo lichter zou willen zijn. Ik zie vrouwen om mij heen roken in plaats van een snack nemen, ik zie ze in groepen door het park rennen, op en neer springen terwijl iemand dreigend aftelt, ik zie ze het koekje op het schoteltje laten liggen, en ik denk: 6,3 kilo.

We staan op weegschalen, wringen ons in te krappe broeken, pakken delen van ons lijf – een geslachtsdeel, een overtollig stuk huid, tussen wijsvinger en duim en stellen ons voor dat we het af zouden kunnen snijden, weg kunnen poetsen, eindelijk onszelf herkennen in dat vreemde, afstotelijke wezen dat we in de spiegel zien. Ons lichaam poept en kotst en bloedt en blubbert en maakt vreemde geluiden in onze slaap. Het is geen plek om je veilig te voelen.

Ik teken op mijn huid om haar van mij te maken. En om mezelf te herinneren aan wie ik ben.

Ik ben een jaar of acht en we zijn op vakantie, in Bretagne of Portugal, de precieze plek doet er niet toe. Het ligt aan de Atlantische Oceaan, dat weet ik zeker, want de golven zijn hoog, het water is zout, de stroming is sterk en de temperatuur laag. Elke keer als ik een slok water binnenkrijg, drink ik een half pakje appelsap weg. Het zout blijft hangen in mijn keel. Mijn rug is het enige wat de zon van me ziet. Ik ben een kind dat met een T-shirt aan in de branding drijft, op haar buik, de ogen gespitst door het kleine zwembrilletje, op de woelende schelpen in het zand. Met elke golf rollen er nieuwe vormen voor mijn ogen. Ik lig hier al een half uur, als ik het zie.

De pelikaansvoet schijnt geen zeldzame schelp te zijn, maar ik heb er daarna nooit meer een op een strand zien liggen. Het is een spits gedraaid slakkenhuis, met aan de zijkant vier uitstekende punten. Die punten zijn de eerste die verloren gaan in de lange weg van de zeebodem naar het strand, ze breken af als ze tegen andere schelpen en steentjes slaan, maar deze schelp ziet er helemaal gaaf uit. Gebroken wit, ongeveer zo groot als een rolletje plakband. Ik duik, ik grijp, en ik kan het bijna niet geloven. Ik heb hem.

Recht omhoog sta ik in de branding, trek de zwembril van mijn gezicht en open mijn vuist om de schat beter te bekijken. Ik sta op het punt om mijn vader te roepen. En dan slaat de volgende golf tegen mijn rug, over mijn handpalm. De schelp is weg.

Hij heet een pelikaansvoet, omdat de stekels zouden lijken op de voet van een pelikaan. Daar heb ik zo mijn vraagtekens bij, maar dit is natuurlijk wat mensen doen: we kijken naar 'dingen': dieren, lichaamsdelen van dieren, gedrag van dieren, huizen van dieren, en vergelijken het met andere dingen: dieren, lichaamsdelen van dieren, gedrag van dieren, huizen van dieren.

Dit is een ding dat ik vond op het strand.

Ik ben een mens dat het ding op het strand vond.

'Onze wereld vergaat niet,' las ik in een boek van Timothy Morton, 'Onze wereld is allang dood.' Zoals God dood is. Hij heeft het dan niet over de planeet zelf, maar over de wereld waarin we tot nu toe geleefd hebben; de wereld waarvan we zelf het middelpunt zijn. Die wereld bestaat niet meer. Het is een mythe uit het verleden die we bij het kampvuur aan elkaar kunnen vertellen: weet je nog, toen we deden alsof.

*

De zomer van 2018 was een onvoorstelbaar lange zomer. Elke ochtend werd ik wakker en dacht: 'Wat een heerlijk weer. We gaan allemaal kapot.' Van mei tot augustus was het iedere dag warm genoeg om in de Amstel te zwemmen.

Ik leerde iemand kennen, in die lange zomer. Ze kuste me in het park, en ik was gelijk verliefd. Hopeloos verliefd. Middenin de nacht zat ik op de schommel achter mijn huis met haar te bellen over lichamen en huizen en het gevoel van thuiszijn. We spraken elkaar elke dag. En toen, na een week, was ze verdwenen. Ik hoorde nooit meer wat van haar.

Ik moest dus weer aan die pelikaansvoet denken. Dat cliché, van 'het is beter om iets heel even te hebben vastgehouden, dan het nooit te hebben gehad' – en daarna gelijk de vraag: iets? Noem ik een mens nou 'iets'? Alsof ze een ding is.

Wat is verliefdheid, anders dan de totale levensbedreigende noodzaak, om binnen zo kort mogelijke tijd alles, maar dan ook werkelijk alles, over een ander te weten te komen?

Pas toen ik de schelp op mijn arm wilde tatoeëren, ging ik me verdiepen in het dier dat erin leeft. Ik leerde dat het een slak is met twee lange voelsprieten en een snuit die aan een miereneter doet denken. Pas toen ik de schelp deel van mijn lichaam ging maken, wilde ik meer weten over dat van hem. Of haar. Of hen.

My ignorance is not charming.

Wat is verliefdheid, anders dan de totale levensbedreigende noodzaak, om binnen zo kort mogelijke tijd alles, maar dan ook werkelijk alles, over een ander te weten te komen?

Dat ze houdt van countrymuziek - mijn ex.
Dat hij altijd 's ochtends gaat wandelen, en van 11 tot diep in de middag slaapt - mijn kat.
Dat ze het liefst dieren eten die zelf net hebben gegeten - een zeeslakkensoort die nudibranchia heet.

Wist je dat een nijlpaard niet onderwater zwemt, maar gewoon over de bodem loopt? Dat kwallen hun leven beginnen als piepkleine rotsanemonen, en dat het andersom net zo werkt: de anemonen die op rotsen zitten, zweven eerst door de zee als minuscule kwalletjes. De processierups wordt vaak in een zin met het woord 'bestrijding' genoemd, maar wist je dat ze zo heten omdat ze altijd in een nette rij lopen? Wanneer de voorste achter de achterste terecht komt, marcheren ze voor eeuwig in cirkels.

Hoe meer ik over andere levens lees, hoe meer ik van ze ga houden. En misschien, denk ik, is dat een antwoord. Of beter gezegd: een opdracht.

*

Om iets te repareren moet je meer doen dan het uit elkaar halen en weer in elkaar zetten. Als het goed is, verander je wat aan het mechaniek, waardoor het apparaat beter gaat werken. Repareren betekent ook: rechtzetten. Boeten. Goedmaken. Helen. Repareren is de enige manier om de wereld te redden.

*

Als ik door mijn huis loop en een spin zie zitten, laat ik hem steeds vaker met rust. Ik kijk hem aan en zeg: 'Jij bent niet eng, en je bent geen ding. Je hebt evenveel recht om hier te zijn als ik.'

Ik blijf het net zo lang herhalen tot ik erin ga geloven.

Jij bent niet eng.
Jij bent geen ding.
Jij hebt evenveel recht om hier te zijn als ik.
Ik begrijp nog steeds niet hoe dit werkt.

Dit essay is geschreven voor het programma Thuis in een veranderende wereld van Perdu op het Brainwash Festival.