"Het was in Spanje gewoon niet zoals in Hoevelaken," vertelt Niels Springveld over het moment dat zijn ouders voor het eerst merkten dat er iets met hem aan de hand was. Hij was anderhalf jaar en in totale paniek omdat alles op vakantie anders was dan thuis. Later kwamen er meer aanwijzingen: hij wilde alleen zijn Bert en Ernie-trui dragen, maakte moeilijk contact met anderen en hield het op de kinderopvang nog geen dag vol, met al die gillende kinderen. Na verschillende onderzoeken werd hij op vierjarige leeftijd gediagnosticeerd met PDD-NOS. "Dat betekent 'iets met autisme maar we weten niet precies wat' – er wordt wel gegrapt dat PDD staat voor Psychiatrists Didn't Decide."
Springveld is een van de circa 200.000 mensen in Nederland met autisme, een verzamelnaam voor moeilijkheden met onder andere het verwerken van prikkels en het aangaan van sociale interacties. Dat hij zijn diagnose zo vroeg kreeg is een groot geluk, vertelt hij, omdat zijn ouders en hij al snel handvatten kregen om met zijn autisme om te gaan. "Ik heb nu nog last van een onuitroeibaar sociaal ongemak en prikkelgevoeligheid, met name voor geluid, maar de scherpe kantjes zijn er wel van af. Ik ben minder rigide, kan me prima in anderen verplaatsen, heb vrienden en een vriendin. De voordelen – een goed geheugen en je op één onderwerp kunnen storten – zijn gebleven." Dat komt goed uit, want Springveld schrijft een boek over de geschiedenis van autisme, dat volgend jaar verschijnt.