'Mijn kind hoeft geen water te drinken, dat vind ik zielig. Ze krijgt daarom altijd sap.'

Een voor de hand liggende reactie is om deze ouder van voorlichting en advies te voorzien: appelsap bevat zo'n 7 suikerklontjes, net zoveel als een glas frisdrank. Daarom is het beter om je kind vaker water te laten drinken.

Maar ik besluit nog even te luisteren en door te vragen: 'Waarom vind je dat zielig?'

'Er zit geen smaak aan en ik vind het armoedig. Ik wil niet dat ze iets tekortkomt. Mijn kind hoeft niets te merken van het feit dat wij het niet breed hebben.'

Het zet me aan het denken. Ik ben opgegroeid in een gezin waar nooit financiële problemen waren. Waar de koelkast altijd goed gevuld was en er duidelijke regels waren met betrekking tot het drinken van sap en frisdrank. Door de jaren heen omringde ik me, zowel privé als professioneel, met gelijkgestemden: mensen die dagelijks twee ons groente en twee stuks fruit eten, voldoende water drinken en matigen met snoep, snacks en frisdrank. Gezond eten en leven is de norm.

Het is makkelijk advies geven als je referentiekader bestaat uit hoger opgeleiden met een dito inkomen. Als gezondheid en een gezonde leefstijl een vanzelfsprekendheid zijn.

Buiten de bubbel waarin ik werk en leef spelen echter hele andere dingen. Hier leven gezinnen met lage inkomens en een lage opleiding. Hier gaat het niet over #killerbody, of de vraag of je brood beter met margarine of roomboter kunt besmeren. Hier ligt de urgentie niet bij gezond eten of voldoende bewegen, maar bij de vraag of de huur betaald kan worden. Waar armoede leidt tot ongezonde voedselkeuzes, omdat er bijvoorbeeld geen geld is voor ontbijt of een warme maaltijd. Waar financiële schaarste ertoe leidt dat langetermijndoelstellingen, zoals gezond eten, naar de achtergrond verdrongen worden. Waar men gemiddeld zes à zeven jaar korter leeft en het aantal kinderen en volwassenen met (ernstig) overgewicht het hoogst is. Hier heerst een hele andere norm rondom gezond eten en leven.

Veel onderzoekers op het gebied van preventie van overgewicht en obesitas hebben een vergelijkbaar referentiekader. Hoe kunnen wij onze leefstijlinterventies beter laten aansluiten op ouders en kinderen die zijn opgegroeid in minder gunstige omstandigheden?

In ieder geval niet door een algemeen voorlichtingsriedeltje op te dreunen dat geen recht doet aan de complexe leefsituatie van mensen in armoede en hun mogelijkheden tot het veranderen van hun gedrag. Dat lijkt misschien voor de hand liggend, maar de praktijk leert dat veel van onze interventies nog steeds ontwikkeld worden zonder of met geringe inbreng van de groep waar het om draait.

Ik ben daarom blij met de recente erkenning voor burgerwetenschap en participatief actieonderzoek. Dit geeft meer mogelijkheden om een onderzoeksomgeving te creëren waarin we kunnen leren van de kennis en ervaring van ouders en kinderen, vanuit hun unieke situatie. Zodat onderzoekers kunnen aansluiten bij de zorg en behoeften van mensen buiten het eigen referentiekader. Zodat er ruimte gecreëerd wordt voor alternatieve perspectieven en nieuwe oplossingen. Oplossingen die aansluiten bij de praktijk van alledag en die relevant zijn voor de behoeften en zorgen van de ouders en kinderen in kwestie. En dat is hard nodig gezien de gezondheidsachterstanden waar deze ouders en kinderen mee te maken hebben.

Burgerwetenschap, ook wel citizen science, is een term die wordt gebruikt voor wetenschappelijke projecten waarbij vrijwilligers zonder wetenschappelijke opleiding onderzoeksgerelateerde taken zoals observaties, metingen of berekeningen uitvoeren of beheren.

Onderzoek waarbij het gaat om de participatieve creatie van kennis én actie, met als doel om sociale verandering te bewerkstelligen.