Als het gaat om het redden van onze planeet lijken er – buiten verkiezingstijd – twee dominante smaken: 1) duurzaam consumeren of 2) massaal de straat op. De een vraagt om psychologische weerbaarheid en zelfdiscipline, de ander om een gesmeerde keel en een activistische inborst. De rest van de tijd kijken we angstvallig naar onze twijfelende leiders. 'Wanneer gaan ze nou echt serieus worden?' Meestal stellen ze ons teleur.


Maar er is gelukkig nog een derde optie. Een die zich tussen het individuele en massale bevindt en door steeds meer burgers wordt ontdekt: lokale actie. Denk aan burgers die landbouwgrond opkopen om de biodiversiteit te verbeteren, voedselcoöperaties die boer en burger verbinden, transitiesteden waarin de lokale gemeenschap (stad, dorp of wijk) zelf aan de slag gaat om hun manier van wonen, werken en leven duurzamer te maken, burgers die een stadsbos willen opkopen om de houtproductie lokaal te kunnen gebruiken in plaats van naar Azië te laten verschepen of een groep burgers die bezig is een eigen ethische en duurzame bank op te richten.

Het zijn maar een handje vol voorbeelden, maar ze schetsen wel een beeld. En ondanks de uiteenlopende missies en doelen die ze nastreven, hebben ze duidelijke één ding gemeen: ze hebben de kracht van lokale zelforganisatie ontdekt. Of eerder herontdekt. Want de coöperatieve geest is de Nederlander helemaal niet vreemd. We kennen de zuivelcoöperaties (zoals FrieslandCampina) uit de 19e eeuw, maar we kunnen nog veel verder terug. Denk aan de meenten, marken en zelfs de gilden in de middeleeuwen. Allemaal oeroude vormen van lokaal gemeenschappelijk beheer van natuurlijke rijkdommen. Een geschiedenis die we grotendeels zijn vergeten.

Tegenwoordig neemt het coöperatieve organisatiemodel een enorme vlucht op het gebied van energiewinning. Werd de eerste energiecoöperatie – het Friese Noordenwind - in de jaren tachtig opgericht, daar heeft Nederland inmiddels bijna 600 energiecoöperaties (wind en zon), met een toename van zo'n 70 procent (!) in 2019. Naar verwachting zal dit komende jaren nog sterk doorgroeien (in het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 50 procent van de energieproductie op land lokaal eigendom is).

Lokale actie, iets ecologisch positiefs doen met andere mensen, is zo belangrijk: het tilt ons op uit het moeras van verstijving.

Met name in de regio Overijssel en Gelderland (nou niet bepaald Groenlinks-bolwerken) schieten de energiecoöperaties uit de grond; van in 2014 nog veertien, tot 44 in 2019. 'De verduurzaming moet van onderop komen', meent de oprichter van LochemEnergie, Toine Tekelenburg, een van de oudste energiecoöperaties van het land. In De Stentor zegt hij: 'Als je burgers actief betrekt, krijg je meer draagvlak. Bovendien profiteren ze ook nog eens financieel als ze aandeelhouder zijn van een lokaal project. Het kapitaal dat mensen via ons investeren, pompen wij weer rond door in de eigen regio nieuwe projecten te starten. Daar hebben zowel burger als klimaat baat bij.'

Al deze initiatieven en burgercoöperaties zijn uitingen van wat men ook wel aanduidt als de 'terugkeer van de commons' (in het Nederlands ook wel vertaald als de 'meent' of het 'gemeengoed'). De wereldwijde commons-beweging – want dat is het – probeert een derde weg te formuleren en creëren tussen markt en staat, tussen aan de ene kant privatiseren en aan de andere kant nationaliseren. 'Samenredzaamheid' is daarbij een sleutelbegrip. Volgens hoogleraar transitiekunde Jan Rotmans is de commons een beweging van onderop, een steeds 'krachtiger wordende onderstroom' die je nooit in zijn volledigheid ziet, maar altijd in flarden. 'Vrijheid in verbondenheid: vanuit een pragmatische vorm van solidariteit verenigen mensen zich en doen ze dingen samen', aldus Rotmans.

Milieubeoordeling in Vietnam.

Lokaal dingen doen dus. Het lijkt misschien op het eerste oog futiel, maar al die 'kleine revoluties', zoals de Belgische antropoloog Rik Pinxten ze noemt, zijn bij elkaar wellicht krachtiger dan we denken. De Amerikaanse econoom Elinor Ostrom, die als eerste vrouw in 2009 de Nobelprijs voor de Economie kreeg voor haar vernieuwende analyse van het economisch bestuur van gemeenschappelijke voorraden (de commons), zette een aantal jaar geleden zelfs haar vraagtekens bij een te grote nadruk op top-down oplossingen. Ostrom: 'Mijn grote zorg is het idee dat we moeten wachten tot 'die jongens' op internationaal niveau een beslissing nemen over hoe klimaatverandering te bestrijden.'

Volgens Ostrom is er voldoende empirisch bewijs is dat een zogenaamde 'polycentrische' of 'multilevel-benadering' vaak effectiever is. Ook bij grote problemen zoals de klimaatcrisis. 'Internationaal en nationaal beleid vereisen lokale en regionale acties en handhaving', aldus Ostrom.

Dag in dag uit worden we overspoeld door nieuwsberichten over de zorgwekkende staat van onze planeet en geconfronteerd met de inertie van onze mondiale wereldeconomie en politiek. Het resultaat is bij velen een gevoel van moedeloosheid, het existentiële ongemak dat de wereld te groot is geworden en onvatbaar voor werkelijke verandering. Juist daarom is lokale actie, iets ecologisch positiefs doen met andere mensen, zo belangrijk: het tilt ons op uit het moeras van verlamming.