Beeld je even in dat je in het jaar 2100 leeft. Je zit op een bankje in een ecologische stadstuin en leest een lang online artikel op je tablet. Het is geen idyllische wereld waar je in leeft, want klimaatverandering heeft de wereld in de afgelopen eeuw grondig doen veranderen. Toch is het ook geen kapotte wereld. Extreme opwarming van aarde is een halt toegeroepen en de mens heeft zich, met veel hangen en wurgen, weten aan te passen aan de onstabiele en ruigere omstandigheden.

In het omhulsel van je tablet zitten kleine zonnepanelen verwerkt. Een half uurtje ochtendlicht zorgt ervoor dat je er vijf uur op kan werken. Meer is ook niet nodig, want je werkt officieel nog maar drie dagen per week. Net als zo'n beetje iedereen. De vijftien-urige werkweek bestaat alweer zo lang, dat jij je amper kan voorstellen dat mensen ooit meer dan 40 uur per week werkten.

Terug naar het artikel. Want je leest een razend interessante historische terugblik op de jaren 20 van de 21e eeuw, het decennium van de 'Grote Omwenteling'. Het moment waarop de wereld zich op een allesbepalend kruispunt bevond: doorgaan op dezelfde weg en in rap tempo afstevenen op een ecologische catastrofe van ongekende omvang, of kiezen voor een radicale en veeleisende transformatie van de wereldwijde economie om daarmee het ergste te voorkomen.

Als antwoord op het naderende existentiële gevaar heeft de historicus de toenmalige tijdgeest in grofweg drie kampen verdeeld. Het eerste kamp is op dat moment nog steeds het dominante kamp, de 'liberale globalisten'. Zij propageerden aan de samenleving te vergroenen aan de hand van de al ingeslagen graduele weg: met duurzame overheids-incentives, incrementele technologische innovaties en marktwerking. Hun motto is sustainable development en 'groene groei'. Helaas blijft het grotendeels bij praten en blijven de resultaten uit. Greenwashing is eerder de norm, dan de uitzondering.

Aan de andere kant van het spectrum (het tweede kamp) manifesteerde zich een groeiende anti-beweging. De 'retrotopianen'. Gedesillusioneerd door de manier waarop de economische globalisering — die ze ooit hadden gesteund — de rijken nog rijker maakte, en de middenklasse en armen achterliet, hadden zij hun steun gegeven aan rechtse en autoritaire populisten die de klimaatcrisis ronduit ontkenden en zich richtten op cultureel eerherstel, strenge orde en handhaving. 'Eigen volk en economie eerst' was het motto. Van India tot Brazilië tot Amerika: overal stonden autoritaire leiders op die de belangen van de grootschalige landbouw en fossiele industrie met hand en tand verdedigen en tegelijk de bange burger naar de mond spraken. 'Natuur is links', zeiden ze.

Maar de zeespiegel bleef stijgen. En beide kampen leken geen reëel antwoord te hebben op de ecologische crisis. Een uitzichtloze impasse dreigde. Gelukkig was er echter nog een derde kamp, de zogenaamde 'Green New Dealers'. Zij wezen zowel 'business as usual met een beetje groen' als 'grenzen dicht en ieder voor zich' af, en kwamen met een radicaal ander voorstel (plan C): een snelle en ingrijpende transformatie van de economie door grootschalige overheidsinvesteringen.

Dit plan was geïnspireerd door de New Deal, het stimuleringsprogramma van president Franklin D. Roosevelt, die de Amerikaanse economie in de jaren 30 van de 20e eeuw uit de Grote Depressie haalde én een indrukwekkende mobilisatie en inspanning in het daaropvolgende decennium organiseerde, ter voorbereiding en deelname aan de Tweede Wereldoorlog.

Het was in het voorjaar van 2019 dat de jonge rising star van de Democraten, Alexandria Ocasio-Cortez, gekleed in een groen tweedjasje op het bordes klom voor Het Witte Huis. Mede dankzij het voorbereidende lobbywerk van de Sunshine Movement, een jongere klimaatbeweging die strijd voor radicale klimaatactie, presenteerde Ocasio-Cortez samen met haar team een veelomvattend ecologisch én sociaaleconomisch hervormingsprogramma: de Green New Deal.

Het basisidee was vrij simpel: om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen moest de economie in een razendsnel tempo worden getransformeerd, op een manier die werkte voor de meerderheid van de mensen. Dus: drastische klimaataanpak in combinatie met sociale en economische hervormingen. Om dit ambitieuze doel te realiseren stelden de Green New Dealers een radicaal plan op om binnen 10 jaar tijd (!) de gehele economie te verbouwen naar een economie die gebaseerd is op honderd procent hernieuwbare energie. Tegelijk poogde men daarmee ook de armoede, sociale ongelijkheid en bestaansonzekerheid aan te pakken waar veel Amerikanen onder leden. 'Green for all', luidde het motto.

Helemaal nieuw was het idee niet. Eerder, in 2007, werd door de Britse denktank New Economic Foundation (NEF) al een groene variant op de New Deal uitgewerkt om de economische crisis van toen tegelijk met de groeiende problemen van klimaatverandering aan te pakken. Maar de tijdgeest bleek nog niet rijp. Onder druk van de groep die voor het behoud van status quo was, werd niet voor een grootschalig investeringsbeleid gekozen, maar voor een rigide bezuinigingsbeleid. Het water stond klaarblijkelijk nog niet ver genoeg aan de lippen.

Maar 10 jaar later, toen extreme hittegolven en droogtes zich steeds vaker manifesteerden, bosbranden heviger werden en de poolijskappen in rap tempo begonnen te smelten, waaide er een nieuwe frisse politieke wind. De schreeuw om drastische actie werd luider en de Weltgeist werd warm gedraaid voor een nieuw, groot, meeslepend en heroïsch verhaal. Het hernieuwd elan rond de Green New Deal dat Ocasio-Cortez inbracht, sloeg aan. En al snel schaarde zich — ondanks de te verwachten tegenstand van de Republikeinen — het merendeel van het Amerikaanse electoraat achter het plan. De Green New Deal bleek het ideale politieke raamwerk om de urgentie van de klimaatcrisis te benadrukken en tegelijkertijd de noodzakelijke energie, stemming en politieke wil te verzamelen die nodig was om de enorme uitdaging aan te gaan.

En zoals een idee, waar de tijd rijp voor is, betaamt: het verspreidde zich als een virus. Het plan ging global en op diverse plekken in de wereld werden aanverwante ideeën ontwikkeld. In bijvoorbeeld Engeland stelden voorstanders van een Green New Deal voor om het lokaal en regionaal openbaar vervoer te verbeteren en uit te breiden, duizenden nieuwe groene banen te creëren, de werkweek aanzienlijk korter te maken, jongeren de mogelijkheid te bieden om in ruil voor een studiebeurs een 'ecologische diensttijd' te doen, en minder gefortuneerde Britten financieel te helpen met het isoleren van hun huis (waardoor deze een aanzienlijker lagere energierekening zouden krijgen). 'We need a Green New Deal for Europe!', klonk er al snel op het vaste land.

Tegenwerking was er uiteraard ook. 'Hoe gaan we dat in godsnaam allemaal betalen', riepen de critici. Maar toen de nieuwe economische crisis eind 2020 zijn intrede deed, en Elizabeth Warren inmiddels de eertse vrouwelijke president van Amerika was, was het antwoord van de voorstanders een stuk overtuigender: op dezelfde manier waarop de banken in 2008 werden gered en de oorlogseconomie in Amerika voor de Tweede Wereldoorlog werd gefinancierd. Dat wil zeggen: een combinatie van belastingen (op bijvoorbeeld alle CO2-uitstoot die de lucht ingaat), overheidsleningen, investeringen en monetair beleid. En dat alles volgens het principe: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten.

De genialiteit van deze klimaatpolitiek lag niet alleen in de wetenschappelijke onderbouwing en het achterwege laten van het bekende groene verhaal van versobering. Het was niet minder dan visionair: het bracht mensen op de been voor een toekomstideaal, en bood kansen aan zowel burger als bedrijfsleven. De Green New Deal bleek een brug te slaan tussen de gele en groene hesjes, tussen zorgen over het 'einde van de maand' en die van het 'einde van de wereld', tussen heden en toekomst, tussen mens en natuur, tussen economie en ecologie.

Er was echter één complicatie, een hardnekkig probleem dat nog moest worden getackeld om het plan tot een succes te maken, namelijk: het onderliggende paradigma van economische groei. Want, zo redeneerde een groeiende groep ecologen en economen, als de Green New Deal niet op een of andere manier afscheid wist te nemen van dit centrale en destructieve dogma, zou het plan niet meer behelzen dan een uitstel van executie.

Hier werd al snel een paradox zichtbaar. Want om de duurzame economie te realiseren waar de Green New Deal voor stond, was selectieve groei van duurzame sectoren en praktijken wél nodig. De Amerikaanse socioloog Daniel Aldana Cohen sprak dan ook al snel van de 'laatste stimulus', een laatste grootschalige impuls van de economie om een klimaatcatastrofe te voorkomen en los te breken van een op groei gebaseerde economie. Het was de eerste stap richting een ecologische beschaving. De rest is geschiedenis.

Goed. Nu weer terug naar het heden, de huidige realiteit. Het verhaal dat ik hier nu heb verteld is geen fantasie, maar gebaseerd op wat op dit moment gaande is. Of het ook allemaal zo uitpakt, als ik heb geschetst, is uiteraard nog de vraag. Dat hangt af van veel (toekomstige) factoren, sommigen waarvan we het bestaan nog niet eens kennen. Maar het is belangrijk om te realiseren: de toekomst is niet iets wat ons overkomt, het is iets waar we actief aan meewerken. Daar ligt dus een verantwoordelijkheid voor ons allemaal. Want hoe meer wij aan onze (politieke) leiders laten weten waar wij willen dat het heengaat, hoe meer zij zich op hun gemak zullen voelen om met deze grote visie, zoals de Green New Deal, op de proppen te komen.

27 september gaat men wereldwijd weer staken voor het klimaat. De eis? Een Green New Deal.

Greenwashing is het zich groener of maatschappelijk verantwoorder voordoen dan een bedrijf of organisatie daadwerkelijk is.