Met de man gaat het niet zo goed. Man-zijn is tegenwoordig de op een-na-belangrijkste risicofactor op vervroegd overlijden. Mannen zijn fysiek én geestelijk ongezonder dan vrouwen. Dat heb ik niet zelf bedacht, maar het is goed gedocumenteerd door twee mannen.
Het boek De Karakterman van Stephan van Duin en Jop de Vrieze, verschenen in 2016, begint met een alarmerend feitenrijtje over drugsgebruik, eetgewoontes, ziektes en de weerzin van mannen zulke problemen aan te pakken. Van Duin en De Vrieze grappen (terecht) dat het in het kader van dat laatste raar is dat mannen vrouwen irrationeel vinden.
Die ellende van het man-zijn komt door een combinatie van biologische eigenschappen en culturele codes: mannen hebben zwaardere psychische klachten dan vrouwen, maar stellen bezoek aan de psycholoog meer uit. De biologie is moeilijker te veranderen dan de cultuur en dat vraagt om een discussie over de kwalijke kanten van mannelijkheid. Feministen beginnen daar vaak over (ze hebben het dan bijvoorbeeld over giftige mannelijkheid, omdat vrouwen daar last van ondervinden), maar veel mannen vinden het onderwerp maar lastig. Wijverig misschien ook wel.
Mannelijkheid en vrouwelijkheid bestaan alleen in relatie tot elkaar, zoals licht bestaat bij de gratie van donker. Zonder vrouwelijkheid is er geen mannelijkheid. De Australische socioloog R.W. Connell (geboren als Robert William, tegenwoordig Raewyn) schreef in 1995 Masculinities, het meest geciteerde boek over dit onderwerp. Cruciaal in haar theorie is dat er niet één mannelijkheid is, maar meerdere mannelijkheden.
De tekst gaat verder onder de foto.