Ook ik leef graag in fictie. Er was een tijd dat ik alles las van de Britse sciencefiction-schrijver Arthur C. Clarke, bijvoorbeeld het in 1982 verschenen 2010: Odyssey Two, het vervolg op de jaren zestig-klassieker 2001: A Space Odyssey, waarin een buitenaardse intelligentie een monoliet als 'gereedschap' gebruikt om het fenomeen leven in het heelal te onderzoeken. Ze plaatsen er één in de prehistorie in een woestijn ergens in Afrika. Als mensachtigen het ding ontdekken, begint het technologische tijdperk. Vele miljoenen jaren later ontdekken astronauten een soortgelijke monoliet op de maan.
Je ziet het: in dit verhaal kun je verdrinken, wat precies het punt is. Na avonturen waarin astronauten, die op ontdekkingsreis in de buurt van Jupiter zijn, oog in oog komen te staan met de vreemde intelligentie, eindigt het boek met die cryptische boodschap, doorgeseind aan de HAL-boordcomputer van het ruimteschip Discovery II, dat de mens dus niet op de maan Europa mag landen.
Terug naar echt: in de berichtgeving over de monolieten in Utah en Roemenië — het gaat naar alle waarschijnlijkheid om kunstprojecten — valt op hoe graag we dit spel met fictie spelen. Het liefst nog willen we dat de romans van Clarke echt blijken. Hoe kan het ook anders, deze schrijver en wetenschapper voorspelde dingen die onmogelijk leken, maar die inmiddels deel van ons leven zijn: computers, satellieten, zelfs het internet dat hij destijds de 'wereldwijde bibliotheek' noemde.
Maar in het nieuws over de monolieten overheerst evenzeer de neiging de verbeelding juist kapot te maken. Een bericht in De Telegraaf over de monoliet in Roemenië stelt: 'Een niet-geïdentificeerde persoon, blijkbaar een slechte plaatselijke lasser, heeft het gemaakt.' Precies deze houding zie je ook bij mij als ik tegen mijn broer zegt: 'God bestaat niet.' Of als de presentatoren van CNN weer eens hard lachen over de aanhangers van president Trump die erop wijzen dat Dominion miljoenen stemmen onterecht aan Joe Biden heeft toegekend.
Het willen geloven — we hebben dat hard nodig.
In het christelijke geloof maken de transcendente eigenschappen van God dat hij de 'volkomen andere' is, dat hij alles heeft geschapen, en dat er dus een hogere macht de controle heeft. Dat werkt geruststellend, zeker in tijden waarin de werkelijkheid van dag tot dag lijkt op een op hol geslagen trein.
[banner id="4"]
Maar ik dan, niet-gelovige? Misschien moet ik aan de transcendentale meditatie, of kan ik terecht bij de atheïsten die, los van de georganiseerde godsdienst, een vorm van spiritualiteit hebben gevonden zoals gepropageerd door bijvoorbeeld de Amerikaan Sam Harris die een paar jaar geleden Waking Up schreef.
Laten we het makkelijk maken: het cliché zingeving. Dat vind je, denk ik, juist in het abstracte, in dat wat je niet mag aanraken, en als het even kan, ook niet een-twee-drie kunt begrijpen. Daarom zijn die monolieten zo mooi: ze staan voor mystiek en mysterie, voor spiritualiteit, voor datgene wat we niet kunnen aanraken. Vandaar de waarschuwing in Clarkes roman van 'attempt no landing there'. Het gaat niet om het ultieme antwoord (wat vind je als je er landt), maar om de vraag: om te landen of om niet landen. Het proces van het zoeken — dat is zingeving.