Als middelbare scholier kreeg ik ooit een e-mail van een Nederlandse schrijver. Hij had een bericht van mij op een scholierenforum over zijn boek gelezen en mailde me om te vertellen hoe blij hij met die opmerking was. Ik reageerde, en zo ontstond een kleine briefwisseling. Waar we over schreven, weet ik niet meer.


In die tijd gebruikte ik een anoniem e-mailadres met een lange, dweperige naam, iets als totikjouvind@gmail.com, en om het in mijn archieven terug te kunnen vinden, moet ik me mijn wachtwoord van dertien jaar terug en mijn eerste telefoonnummer proberen te herinneren. Hoe dan ook; ik schreef deze schrijver op het moment dat ik een studiekeuze moest gaan maken, en toen ik hem vertelde dat ik dacht over Literatuurwetenschap, antwoordde hij, voor zover ik me dat tenminste goed herinner: 'De literatuurwetenschap is een wetenschap, en door iets te analyseren, kun je het ook kapot denken.'

Terwijl het niet-weten me een paar weken terug nog opvrat, ga ik er nu langzaam weer naar op zoek. Wat ik nog niet weet, biedt een weg naar buiten. Er valt nog iets te doen.

Een maand geleden, toen de coronacrisis uitbrak, heb ik dat geprobeerd. Het kapot denken. De hele dag door las ik kranten: Nederlandse, Belgische, Britse, Amerikaanse en Spaanse, om grip te krijgen op wat er aan de hand was. Ik luisterde urenlange radio-interviews met dokters, epidemiologen en virologen, om erachter te komen wat ik kon verwachten. Als ik wakker werd, waren er een paar seconden van kalmte, en dan herinnerde ik me weer wat er aan de hand was, en begon de druk op mijn borstkas, het gejaagde ademhalen, de hele fanfare van angst en onzekerheid, weer van voor af aan. Wat blijkt: je kunt iets abstracts niet kapot denken. Of in ieder geval: mij lukt het niet. Het wordt alleen maar groter.

Deze dagen speel ik veel Scrabble. Het lege bord ziet eruit alsof alles mogelijk is, maar de vele beperkingen maken het overzichtelijk. Je krijgt zeven letters, en daar moet je het mee doen. Menens, leg ik. Twee keer letterwaarde, elf punten.

Zoals wel meer mensen grijp ik terug op het verleden, herinner mezelf aan oude briefwisselingen, haal foto's uit mijn tienertijd tevoorschijn, speel bordspelletjes en kijk televisieprogramma's van vroeger op YouTube. In jeugdsentiment ben ik veilig.

Alle afleveringen van Alfred Jodokus Kwak staan online. In een van mijn favoriete afleveringen reist Alfred af naar de Zuidpool met professor Paljas, die een machine op een boot heeft staan waarmee hij walvisgezang kan vertalen. 'Vind jij het water hier ook niet erg warm? We zijn toch in het Zuidpoolgebied?' vraagt de ene walvis. 'Het is niet echt koud,' antwoordt de andere walvis. 'Ik denk dat onze planeet zelf warmer wordt.' Klimaatverandering, besproken door twee fictieve walvissen in een kinderserie, anno 1989.

Toen ik geboren werd was er al bekend wat onze economische activiteit deed met de wereld, maar er is niets aan gedaan. Dertig jaar lang is alles alleen maar doorgegroeid. Vagelijk herinner ik me dat er op de basisschool werd gesproken over het 'broeikaseffect'. Blijkbaar heeft dat op mij ook geen blijvende indruk gemaakt.

Achteraf. De F ligt er al, en ik kan al mijn letters kwijt.

In een podcastaflevering van Dit is: Sociale onthouding denkt Martin hardop na over de omstreden opmerkingen van Jort Kelder. Overal ter wereld worden mensen ingezet om te berekenen wat de waarde van een mensenleven is, zegt Martin. 'Voor hoeveel geld moet je een snelweg veiliger maken, als dat een leven per jaar redt? Dat geld kun je dan niet investeren in de gezondheidszorg.'

Pretstudie staat niet in het woordenboek.

Een paar jaar geleden interviewde ik journalist Arno Wellens, voor een podcast over activisme. Toen het interview voorbij was, en ik hem daar toch op die stoel had zitten, gebruikte ik het laatste kwartier om eens wat vragen te stellen die ik nog niet eerder had durven uitspreken. Waarom was hij nou eigenlijk tegen de euro? Hoe zit het met onze staatsschuld? Aan wie zijn we dat geld nou precies verschuldigd, en waarom kunnen we het niet gewoon massaal wereldwijd kwijtschelden, en allemaal vanaf nul beginnen? Ik kon de ontroering bijna in de ogen van Wellens zien. Kindervragen van een naïeve, idealistische schrijver. En tegelijkertijd denk ik: als we meegaan in het idee dat een leven überhaupt uitgedrukt kan worden in geld, zijn we dan abstracte denkers, of gaan we mee in een fascistisch gedachtegoed dat gedomineerd wordt door data? Er zit een waarde in kindervragen, die zich bevinden op het gebied van 'hoe werkt het', 'waarom is het' en 'mag het'.

Als kind ging ik er blindelings vanuit dat de machine van professor Paljas echt bestond. Als er duikboten en vliegtuigen waren, leugendetectors en ruimteschepen, waarom dan in hemelsnaam geen vertaalcomputer voor walvissengezang?

Zee: drie letters, twaalf punten.

Pas vanaf de jaren vijftig begonnen mensen op grote schaal te duiken. Nog geen mensenleven later hebben we HD-videomateriaal van de bodem van de zee, waar een meer ligt. Ik herhaal dat nog eens: er ligt een tweede zee op de bodem van de zee. Dat is zoiets als een eiland dat in de grond zit, of een luchtbel in de lucht. Het is onvoorstelbaar, maar gelukkig hebben we er beelden van:

Pekel, heet het, of brijnwater, of hydrogeen sulfiet – en of die drie nou echt hetzelfde zijn, dat weet ik natuurlijk niet. Ik zit maar wat rond te klikken op Wikipedia.

Terwijl het niet-weten me een paar weken terug nog opvrat, ga ik er nu langzaam weer naar op zoek. Wat ik nog niet weet, biedt een weg naar buiten. Er valt nog iets te doen. Ik zit dan misschien binnen opgesloten, dat is waar. Waarschijnlijk zal er ook vandaag weer helemaal niets onverwachts gebeuren, ook dat is waar. Maar ergens wacht het avontuur op me. Ik kan het opzoeken in encyclopedieën (met een potje Wiki Roulette), de wereld bereizen in Google Streetview en luisteren naar wat berichten van andere dieren te vertellen hebben.

Troost: zes letters, twee keer woordwaarde.