Een politiekogel doodde de twaalfjarige Hector Pieterson toen ik tien jaar oud was. Iets meer dan veertig jaar later sta ik op de plaats waar Hector het leven liet: op de hoek van Moema en Vilakazi in Orlando West, Soweto.


Het is een zonovergoten dag, nu drie jaar geleden. Mijn kinderen, tieners, lopen samen met mijn vriendin, haar kinderen en onze gids op het pleintje waar inmiddels een gedenksteen en een museum staan ter nagedachtenis aan de opstand in Soweto tegen het apartheidsregime op 16 juni 1976. Onze gids, Itu Tumi Mokgope, vertelt het verhaal van Hector. Ik dwaal af en kom bij de gedenksteen. Ik draai me om en staar in de verte, naar de precieze plek waar scholieren marcheerden tegen de invoering van het Afrikaans als onderwijstaal op zwarte scholen. Ook Hector Pieterson. Tegenover hen stond een leger politieagenten. De jongen werd getroffen door de eerste politiekogels.

Het is niet mijn aard, maar op dat pleintje, tussen de toeristen, begin ik onbedaarlijk te huilen. Tussen de tranen door merk ik dat Tumi uit de hoek van zijn ogen naar mij kijkt. Dan keert hij mij de rug toe en gaat door met het vertellen van het verhaal van Hector aan mijn vriendin en onze kinderen. Ik zal hem altijd dankbaar zijn hiervoor — op dat moment weet ik dat hij mijn vriend zal worden. Wat hij deed: hij erkende mijn identiteit: toen ik tien jaar oud was, was ik schuldig aan de moord op Hector. Dat ben ik nog steeds en dat zal ik altijd zijn.

Ik wilde iets schrijven over Do The Right Thing, een film van Spike Lee, waarin een witte agent een zwarte man dood wurgt. Een film die geen fictie meer is.

Ik moet dezer dagen constant aan Hector Pieterson en 1976 denken — na de moord op George Floyd in Minneapolis en de wereldwijde protesten tegen politiegeweld en institutioneel racisme.

Het is niet toevallig dat het protest samenvalt met de coronapandemie, niet alleen omdat het virus zwarte mensen verhoudingsgewijs harder treft, maar vooral door de hevige symbolische waarde van 'ziekte' en 'infectie'. Want dat is precies wat systemisch racisme is, wat apartheid was. Zoals je niet kunt ontkomen aan corona, kun je de dans niet ontspringen als het gaat om een maatschappij waarin racisme gemeengoed is, al ben je tien jaar oud. Dat wist Tumi op dat pleintje in Soweto toen hij zich wegdraaide van mij en als het ware zei: 'Dit is jouw kruis, draag het en ik zie dat je het draagt, want je hebt tranen in je ogen.'

Ik wilde hier iets schrijven over George Floyd en Eric Garner (eveneens dood door wurging) en de schokkende overeenkomsten met Spike Lee's film Do The Right Thing (1989) waarin een witte agent een zwarte man, Radio Raheem (Bill Nunn), dood wurgt. Hierover heeft Lee trouwens zelf onlangs een korte film gemaakt, hier terug te zien. Maar ik kon niets zinvols bedenken over de vraag wat we kunnen leren van Lee's fictie. Want het is geen fictie meer. Hoe kan het nog fictie zijn, als we precies dezelfde scène in het echt over en over op CNN zien?

Toch dit: aan het einde van de film is er een vreemd moment van verzoening tussen Mookie (Lee) en Sal (Danny Aiello). Sal is eigenaar van een pizzeria, Mookie werkt er als bezorger. Het is de dag nadat Radio Raheem voor de zaak is vermoord door een agent, waarop Mookie een vuilnisbak door de etalage van het restaurant gooit en er rellen uitbreken. Sal en Mookie staan voor de verwoeste pizzeria. Eerst woedend, maar dan is er iets van connectie. Sal wil weten wat hij gaat doen, nu hij zijn baan in het restaurant kwijt is. 'Ik weet het niet', zegt Mookie, draait zich om en loopt weg.

De scène laat zien dat Sal en Mookie wéten dat ze anders zijn. Juist in het accepteren hiervan bevestigen ze elkaars identiteit. Door de ander te accepteren, ontstaat ruimte voor empathie. Mookie verwacht niet van Sal dat die 'zwart' moet zijn, Sal wil niet dat Mookie zich gedraagt als een Amerikaan met Italiaanse wortels. Ze zijn anders, maar juist omdat ze anders zijn, zijn ze samen. Biedt dit dan iets van een vaccin?

Toen ik er was, herkende ik Zuid-Afrika, het land van mijn verleden niet. Ik zag niets terug van het naakte racisme van toen ik tien was. Ik zag mensen als Tumi die een stap terugdoen wanneer geconfronteerd met mensen zoals ik, ik zag mensen zoals ik die een stap terugdoen wanneer geconfronteerd met mensen zoals Tumi. En ik zag dat al die mensen desondanks samenwonen in een land waar er na 1976 — tegen de verwachting in — geen burgeroorlog kwam.

Ik denk dat hier een les te leren valt voor landen waar het racisme diep geworteld is in moderne maatschappelijke systemen. In wie we zijn, dragen we een lang verleden met ons mee. Terwijl ik naar de plunderingen in de Verenigde Staten kijk, naar de jongens die 's nachts, terwijl de stad brandt, bij Macy's of de Apple Store een paar Nike's of een iPhone jatten, doe ik een stap terug. Dit is nodig, fluister ik tegen mezelf. Zoals die dag mijn tranen nodig waren, in de zon op de hoek van Moema en Vilakazi in Orlando West, Soweto.