De nieuwe film van de Britse regisseur Peter Strickland — In Fabric, over een rode jurk met demonische krachten — speelt zich gedeeltelijk af in een warenhuis, ooit het toppunt van het vrolijke consumentisme, maar tegenwoordig tastbaar bewijs van een failliet systeem.

Het grappige is hoe fijn het in zo'n warenhuis is. Bij ons voelt iedereen, denk ik, nog de pijn van het faillissement van Vroom & Dreesmann. Die kwam in ieder geval bij mij op toen ik aan het begin van het nieuwe schooljaar met mijn jongste zoon schoolspullen ging kopen. We konden nergens terecht behalve bij de Hema, een anderszins leuke winkel, maar waardeloos als het om schoolspullen ging. Alles zag er plastic en zwak uit: schriften die uit elkaar lijken te vallen, pennen waarin ik geen vertrouwen heb, lijmstiften die er niet uitzien alsof die ooit iets aan elkaar kunnen plakken, et cetera. Ik realiseerde mij dat ik V&D net als vorig jaar heel erg miste.

Schoolspullen kopen bij V&D was leuk. Toegegeven, mijn kinderen waren toen nog jong en vooral mijn dochter kon eindeloos veel plezier beleven aan kleurpotloden, etuis, stickers, schriften, magic markers en wat al niet meer. We combineerde het jaarlijkse bezoek aan het warenhuis met koffie en appeltaart in het café, gelegen op de bovenste etage van de pand van V&D in het centrum. Daar kon je bij goed weer op het terras zitten, met een schitterend uitzicht over de oude stad.

Inmiddels is bij ons het enthousiasme voor 'schoolspullen' tot nul gedaald, evenals de geestdrift voor een bezoek aan een 'warenhuis'. Dat woord alleen al. Klinkt oubollig. Irrelevant. Dat was natuurlijk ook de reden waarom V&D is omgevallen. En de bron van de problemen waarin de Canadese winkelketen Hudson's Bay is beland nadat het concern de leegte die V&D heeft gelaten probeerde op te vullen (volgens recente berichten stopt Hudson's Bay eind dit jaar). Het is alsof het warenhuis niet meer van deze tijd is. De vraag is: hoe komt dat en wat raken we hiermee kwijt?

Veel, zo merkte ik tijdens het kopen van de schoolspullen. En toen ik In Fabric zag, de nieuwe film van de eigenzinnige Britse regisseur Peter Strickland. Het verhaal speelt zich gedeeltelijk af in een fictief warenhuis in de buurt van Londen: Dentley & Soper, waar de bizarre Miss Luckmoore als modeverkoper werkt. Gitzwart, gepermanent haar. Priemende blik gecreëerd door wijd opengesperde ogen met eyeliner. Lippenstift: glimmend en knalrood.

Bij haar koopt Sheila, een pas gescheiden vrouw van middelbare leeftijd, een rode jurk wanneer ze weer eens een date heeft. Later blijkt dat de jurk over demonische krachten beschikt, wanneer een jongeman, Reg, die aandoet als deel van de feestvieringen op zijn vrijgezellenavond.

De beste scènes spelen zich af in het warenhuis. In welk tijdperk we ons bevinden is niet duidelijk, maar te oordelen naar de modestijl in een catalogus waarin de rode jurk wordt geadverteerd, gaat het om ergens in de jaren 70. We zien een schare mensen zich verzamelen bij de ingang, want het is uitverkoop. Als de deuren opengaan, staan de werknemers, onder wie Miss Luckmoore, klaar om de klanten, als bezetenen zoekend naar de beste deals, van dienst te zijn.

Maar onder de oppervlakte broeit iets geheel anders dan dat vrolijke consumentisme. Na sluitingstijd verandert Miss Luckmoore. Dat haar blijkt een pruik te zijn die ze in een kantoortje afdoet, zodat ze net een van de paspoppen lijkt. Of: een duivel, Mephistopheles. Wat misschien wel klopt in de context van het verhaal: Sheila, de gescheiden vrouw, hunkert naar een fijn leven vol liefde en tederheid en denkt dat ze die zal vinden wanneer ze de rode jurk aanschaft en draagt.

De jurk is duur, ze kan die eigenlijk niet bekostigen. Maar het is dus uitverkoop, niet alleen in het warenhuis, maar ook in Sheila's leven: ze verkoopt haar ziel door geluk te koppelen aan een object, een kledingstuk. Wat er precies met haar gebeurt, laat ik in het midden. Behalve door te zeggen: In Fabric is een horrorfilm.

Misschien is onze ziel verkopen precies wat we doen wanneer we in een warenhuis zijn. En ja, die zijn er nog. Afgelopen zomer liep ik samen met mijn vriendin de dure winkel Liberty in het centrum van Londen binnen. Deze 'Bijenkorf in overdrive' bestaat uit vier, vijf etages vol merkkleding, allerlei parfums en zeepjes en juwelen en aanverwante parafernalia voor mensen met veel geld. Overal om mij heen zag ik Miss Luckmoore's: werknemers in uniform die klaar staan om je te bedienen.

Niet een miss maar een mister Luckmoore dirigeerde mij richting Men's Underwear. Ik had een onderbroek nodig. Nou heb je een onderbroek nooit echt nodig. Ik bedoel, iedereen heeft altijd min of meer genoeg, meen ik. Toch kocht ik er een. Een hele mooie. En dure. Dankzij Mister Luckmoore. Ik heb die inmiddels vaak gedragen — en nog steeds gaat alles goed met mij. Touch wood.

Dat hele systeem — het warenhuis-idee — is inmiddels failliet, net als V&D en straks Hudson's Bay in Nederland. De winkelstraat staat onder enorme druk. We kopen alles online, thuis achter de computer of op de smartphone onderweg in de trein. Maar wat zijn we hiermee kwijtgeraakt?

Terwijl ik zo in Liberty en later in de Hema rondliep (voor de schoolspullen) realiseerde ik mij dat ik het warenhuis mis. Misschien ben ik te gehersenspoeld om het warenhuis te zien voor wat het is: centrum van 'kopen, kopen, kopen', kathedraal van het kapitalisme. Waar we gevoelens koppelen aan verbruiksgoederen. Dat is erg, maar het fijne gevoel dat hiermee gepaard gaat, is onmiskenbaar echt: winkelen met mijn kinderen, appeltaart eten, koffiedrinken. Dit zijn we kwijtgeraakt. Als iemand mij zou vragen mijn ziel te verkopen om dat terug te krijgen, zeg ik: deal.

In Fabric draait nu in de bioscoop.