De nieuwe televisieserie Chernobyl confronteert ons met een vraag zo oud als de mens: hoe weet ik dat ik iets weet?

Al in de eerste aflevering is duidelijk dat de ware toedracht verdwijnt achter een wolk van fake facts. Zijn dat brokstukken radioactief grafiet die verspreid op de grond liggen? Nee, natuurlijk niet. Zijn de reddingswerkers besmet en liggen ze kotsend en met blaren over hun hele lichaam in het ziekenhuis? Gebeurt wel eens. Moeten we het stadje ontruimen? Ben je gek, kameraad. Al die gezinnen. Met kinderen. Baby's. Laat die rustig slapen.

Het stadje is Tsjernobyl in het noorden van Oekraïne. De datum is 26 april 1986. 's Nachts. In de verte is de brand bij de kerncentrale te zien. Brand? Geen sprake van. Brandje. In de controlekamer van de kerncentrale stormt een werknemer naar binnen. 'Er is een explosie geweest, de kern ligt bloot!' roept hij buiten adem. Kameraad controlekamerleider kijkt hem smalend aan. 'Je maakt een fout. Niets ligt bloot. Er is geen explosie geweest. Het dak staat een beetje in brand.'

Fake facts, fake news, desinformatie. Noem het wat je wil, maar in de nieuwe HBO-serie Chernobyl blijken de vernietigende effecten van de triomf van de verbeelding ten koste te gaan van de werkelijkheid. We zien het waargebeurde verhaal van de Tsjernobyl-ramp, maar wat we nog scherper zien is hoe het leven niet meer gebaseerd is op objectief verifieerbare feiten, maar op de geïnstitutionaliseerde manipulatie van de feiten voor politiek en economisch gewin.

Neem Boris Shcherbina (Stellan Skarsgård). Zijn titel: vicevoorzitter van de Raad van Ministers en bureauhoofd brandstof en energie. Namens de Kremlin reist hij naar Tsjernobyl om het 'brandje' te onderzoeken. Dat gebeurt pas nadat een atoomwetenschapper, Valery Legasov, tijdens een kabinetsberaad met zijn vuist op tafel heeft geslagen. En president Gorbatsjov geen andere keuze heeft dan een onderzoekscommissie in te stellen.

Maar in een vlucht per helikopter naar Tsjernobyl blijkt dat Shcherbina zijn carrière als politicus en daarmee ook, in zijn ogen, het belang van moedertje Rusland voorop stelt. De scène zegt alles: Shcherbina vraagt aan de wetenschapper even uit te leggen hoe kernfusie in haar werk gaat. Op een vel papier schetst Legasov in dertig seconden de basisprincipes. Shcherbina glimlacht tevreden. En zegt: 'Nu heb ik jou niet meer nodig, kameraad.'

De serie Chernobyl laat zien dat het leven niet gebaseerd is op verifieerbare feiten, maar op de geïnstitutionaliseerde manipulatie van de feiten voor politiek en economisch gewin.

De ironie is dat onzekerheid over de gevolgen van de ramp tot op de dag van vandaag voortduurt. Tussen 31 en 54 mensen sterven in de nacht van de ramp als gevolg van de explosie die de kern van de centrale vernietigde en vanwege acute stralingsziekte. Maar sindsdien is duidelijk geworden dat duizenden mensen overleden vanwege blootstelling aan straling. Over de precieze cijfers bestaat er geen consensus; die lopen op van 4.000 tot 400.000.

Wat Chernobyl speciaal maakt, is de extremiteit van de ramp als metafoor. We worden met de neus op de feiten gedrukt: dit zijn de gruwelijke gevolgen van politici die hun ding doen — macht verkrijgen en behouden — zonder ook maar een seconde stil te staan bij de impact hiervan op gewone mensen. Hierbij is fake news hun belangrijkste wapen: het manipuleren van de werkelijkheid.

Hoe hierop te reageren? Aandringen op 'echte feiten' heeft weinig zin. Kranten zijn zich al suf aan het factchecken (de term alleen al: hoe wil je een feit checken? Alleen een bewering kan worden gecontroleerd); wetenschappers schrijven ingewikkelde verslagen om te laten zien 'hoe het nu echt zit', met klimaatverandering, met Brexit, met Trump en de Russen. Bovendien hebben we hier de ultieme ironie: wie wil weten wat 'echt' in Tsjernobyl is gebeurd, kijkt naar een televisieserie.

Zo bezien illustreert Chernobyl dat we reddeloos verloren zijn. We hebben geen kans meer als gaat om het triomf van de verbeelding. Pakweg vijf jaar voor de Tsjernobyl-ramp publiceerde de Amerikaanse cultuurcriticus Neal Gabler zijn invloedrijke, visionaire boek Life. The Movie. De subtitel zegt alles: How Entertainment Conquered Reality. Als 'vermaak' het heeft gewonnen van de werkelijkheid, als we liever een spannende avond voor de buis beleven dan een dik boek lezen waarin het echte verhaal staat, dan zijn we ver van huis.

Toch is dat te simpel gesteld. Ook dikke boeken kunnen desinformatie bevatten, ook in een serie kunnen we de waarheid ontdekken. Is de ultieme, objectieve waarheid dan een wensdroom? De zon schijnt, dat is een feit. Kan niemand om heen. Maar we zijn, dat laat Chernobyl zien, in een situatie beland waarin we zonder te blikken of blozen even naar buiten kijken als iemand zegt: het is nacht. Ook al voelen we de warmte van de zonnestralen die op dat exacte moment over ons heen vallen.

Dat laatste lijkt mij een uitwas, een tragisch gevolg van de triomf van vermaak. Toch gloort er juist in deze situatie, in onze bevattelijkheid voor 'fictie', hoop. In fictie overheersen vragen: hoe zit het nu precies met die en die, wat gaat er gebeuren, hoe loopt dit af? En vragen worden gedreven door één ding: twijfel.

Misschien is het juist zaak de ambigue aard van noemers zoals 'werkelijkheid' en 'waarheid' onder ogen te zien. Hoe weet ik dat ik iets weet? Deze vraag is zo oud als de mens. En het twijfelen over het antwoord maakt ons tot wie we zijn. Zo laat Chernobyl zien dat het eeuwig zoeken naar antwoorden een antwoord op zich is. Dat zoeken, dat proces, is menselijk. We zouden dat moeten omarmen in plaats van aandringen op 'feiten'.

De eerste twee afleveringen van Chernobyl zijn nu te zien bij HBO.