Toen ik iets meer dan twintig jaar geleden naar Nederland kwam, geloofde geen hond dat ik wit was, zelfs niet toen men mij in levende lijve zag. Dat ik uit Zuid-Afrika kwam — niet als een of andere koloniaal, maar daar geboren en getogen, net als mijn voorvaderen — was totaal onacceptabel. Want was ik niet zo wit als was? Ja, en daarom móést ik zwart zijn.
Zwart zijn werd mijn eerste 'spook-identiteit', zoals de beeldspraak luidt die Maxim Februari gebruikt in een recente column in NRC Handelsblad getiteld 'Lid zijn van een groep geeft geen recht op gelijk'. Februari hekelt de wijze waarop mensen van alles aannemen over zijn leven en persoonlijkheid, terwijl beide dingen allerminst eenduidig zijn. 'Ik ben gewend mezelf te zien als attributenpersoonlijkheid,' schrijft hij, 'twee zielen in één borst, complex, meervoudig, duizendpotig en franjevleugelig.'
Toch vragen mensen steeds of hij kinderen heeft, of hij samen met zijn partner gaat bridgen, of ze vakantieplannen hebben, of ze de Donald Duck lezen, of ze familie X kennen die toevallig ook in de provincie Utrecht heeft gewoond. Ze zien hem niet als een 'je', maar als een 'jullie', als een onderdeel van een stel. Deze mensen, zegt Februari, beschouwen hem niet als een 'samengesteld individu'.
Dat laatste raakte mij zoveel dat mijn eerste maanden in Amsterdam weer bij mij opkwamen, toen ik al die verbaasde blikken zag van mensen die maar niet konden bevatten dat ik én wit was én echt 'van' Afrika.
In de jaren daarna werd het niet beter. Het leek net of mensen die over de eerste shock van mijn huidskleur waren gekomen, instinctmatig andere handvaten zochten om mij te duiden. Dus je bent wit, oké. En je komt uit Zuid-Afrika en je spreekt Afrikaans? Aha, dus je bent een boer en een racist. Mijn tweede spook-identiteit was een feit. En daar ben ik, geloof ik, nog altijd niet van af. Maar ik ben niet de enige — getuige Februari's column over zijn meervoudige karakter.
Tekst loopt door onder de video.