Het Witte Huis, het Colosseum, de Big Ben en de Taj Mahal: allemaal opgeblazen door terroristen. Manhattan? Overspoeld door een vloedgolf. Los Angeles? Weggezonken in een zinkgat. São Paulo? Niets meer van over.

De lijst van steden en gebouwen die ik gesloopt heb zien worden in films is eindeloos. Op het grote witte doek gaat geregeld – en met de dunste aanleiding – de hele wereld naar zijn grootje.

Deze zomer kunnen we met Mission Impossible 6: Fall Out uitkijken naar nucleaire destructie met dank aan terroristen, en met Jurassic World: Fallen Kingdom naar losgebroken dinosaurussen – nu aangevuld met vulkanisch geweld. Waarom kopen we dure bioscoopkaartjes om dit soort destructie te zien?

'Diep in ons hart zijn we allen kleine Nero's,' schreef Karl Philipp Moritz in 1787, 'wie de aanblik van een brandend Rome, het geschreeuw van de vluchtenden, het gekerm van de zuigelingen helemaal niet slecht zou bevallen, wanneer het zich zo, als een schouwspel, voor onze blik zou presenteren.'

De Duitse essayist kon het succes van de spektakelfilm verklaren, lang voordat de eerste bioscoop gebouwd was.

Tekst loopt door onder de foto.

Filmstill uit Volcano (1997): een vulkaan barst uit in het hart van Los Angeles. (Foto: 20th Century Fox)

Rond ons verlangen naar destructie als schouwspel is in Hollywood inmiddels een complete industrie ontstaan, die volgens tamelijk voorspelbaar protocol telkens opnieuw de wereld om zeep helpt.

Het idee dat vernietiging en geweld goed amusement maken is niet nieuw. De 'exploitatiefilm' – films waarin het schokeffect belangrijker is dan het verhaal – is al zo oud als de massacinema.

Ieder tijdperk krijgt zijn eigen vorm van exploitatie. In het Italië van de jaren zeventig vierde bijvoorbeeld de poliziottesco hoogtij. Een eindeloze reeks goedkoop gemaakte boevenfilms vol bruut geweld, verkrachtingen, en achtervolgingen tegen een achtergrond van machteloze bestuurders door corruptie tot in de hoogste regionen.

In een poliziottesco als Almost Human (1974), van de vorig jaar overleden regisseur Umberto Lenzi, is er amper een shot waarin niet wordt geschoten, verkracht, gemanipuleerd of geknokt. De film volgt de ontvoering van een miljonairsdochter door de manische sadist Giulio Sacchi (Tomas Milian) – het flinterdunne plot wordt door Lenzi vooral gebruikt voor een achtbaan vol nihilistisch wangedrag.

Tekst loopt door onder de video.

Trailer van Almost Human (1974) van Umberto Lenzi.

Het inhoudsloze geweld heeft iets uitzichtsloos, maar lucht ook op: het is bruut, maar gelukkig niet echt. Het Italië van die tijd, dat in de greep was van machtige maffiabendes, leek iets af te reageren te hebben.

Het verlangen 'Rome te zien branden' wordt ook nu nog goed bediend. Niet alleen door Hollywood, ook door de media. Wanneer er ergens in Europa een gruwelijke aanslag plaatsvindt, schakelen nieuwssites liveblogs in, gooien tv-zenders de programmering om: alles om uitgebreid en minutieus verslag te doen van het bloederige incident.

Ik herinner me dat ik in 2015 in een snackbar zat, waar op de grote videoschermen de achtervolging van de aanslagplegers van de aanslagen in Parijs werd gevolgd. Boven een frietje de beelden van zwaarbewapende Franse militairen en afgezette straten.

Dat is echt niet alleen om 'goed geïnformeerd' te zijn. Het is spannend: misschien ontploft er wel iets.

Maar bij dit soort beelden blijft de ontlading uit, de gruwelijkheden zijn echt.

Misschien hebben we opnieuw iets af te reageren?

Film helpt rampspoed de wereld niet uit, maar brengt die juist haarscherp in beeld. Door geweld in een esthetische vorm te gieten, wordt het gemakkelijker ons ermee te verzoenen.