Joe, NYC (1978), door Robert Mapplethorpe. (Gift van The Robert Mapplethorpe Foundaction aan Los Angeles County Museum of Art en aan The J. Paul Getty Trust.)
Zijn gestileerde studioportretten van gespierde torso's, benen, mannenheupen – camera recht op het kruis – laten zien wat een gemis het gebrek aan mannelijk naakt heeft opgeleverd. Niet eerder zag ik zo'n uitbundige viering van de mogelijkheden van het mannelijk lichaam.
Mapplethorpe's foto's gaan ver: je ziet mannen fistfucken, plasseks hebben, met een vinger hun plasbuis penetreren. De kunstenaar is zó expliciet, het lijkt wel alsof hij wil compenseren voor de afwezigheid van dit soort beelden in de afgelopen eeuwen kunstgeschiedenis. Eigenlijk is het precies wat Jan Postma in De Groene Amsterdammer schrijft over Mapplethorpe's zelfportret met anaal ingebracht attribuut, bij zo'n foto 'kun je eigenlijk niet anders dan denken: dit werk zegt vooraleerst iets over de reikwijdte van de menselijke ervaring.' Die reikwijdte van de menselijke ervaring is veel groter dan de geschiedenisboeken en musea voor hedendaagse kunst je nu zullen doen geloven.
Een mening over wat goede kunst is, staat niet op zichzelf. Die opvatting komt altijd voort uit het alledaagse leven. Een esthetisch oordeel wortelt dus ook, voor een klein of een groot deel, in seksuele voorkeur. Dat verklaart misschien deels mijn persoonlijke misvatting, maar daar zit ook precies het pijnpunt: de blik van de heteroseksuele man is veel te lang dominant geweest in de kunstgeschiedenis.
De schrijnende cijfers zijn zelf onderwerp van een beroemd kunstwerk. 'Do women have to be naked to get into the Met. Museum? Less than 5% of the artists in the Modern Art Sections are women, but 85% of the nudes are female', staat er op het billboard dat Guerrilla Girls, een collectief van anonieme Amerikaanse kunstenaars, in 1989 op eigen kosten op bussen in New York liet hangen.