Asielzoeker des Vaderlands noemt hij zichzelf: schrijver en dichter Rodaan Al Galidi. Gevlucht uit Irak bracht hij acht jaar door in Nederlandse asielzoekerscentra, leerde zichzelf Nederlands en publiceerde talloze dichtbundels, columns en romans. In hetzelfde jaar waarin hij bekroond werd met de literatuurprijs van de Europese Unie, zakte hij voor zijn inburgeringsexamen. We spreken hem in Den Haag, waar hij zich opmaakt voor een optreden op Winternachten internationaal literatuur festival.

U noemt zichzelf geen schrijver, geen dichter, maar Asielzoeker des Vaderlands. Waarom?
'Ik ben in Irak geboren als asielzoeker en heb altijd asiel gezocht. Soms vind ik asiel voor mijn lichaam, soms voor mijn ziel. Maar nooit vind ik asiel voor beide. Asiel voor beide is een thuisgevoel, dat heb ik nooit gehad. Alleen in de negen maanden die ik in de baarmoeder doorbracht, denk ik. Ik ben een eeuwige asielzoeker en ik vind dat ook niet erg. Ik ben geen Irakees, ik ben geen Nederlander, ik hoor bij niemand. Soms vragen mensen me of ik uit Pakistan kom, soms of ik uit Chili kom. Ik antwoord altijd met ja. We behoren allemaal tot de aarde toe, toch?'

En is het dan bescheidenheid, dat je jezelf geen schrijver noemt?
'Schrijven is mijn hobby. Ik speel ook zes akkoorden gitaar, maar ik noem mezelf toch ook geen gitarist? Ik ben trots op mijn schrijven en vind het leuk om te schrijven. Ik ruim er mijn hoofd mee op, van alle rommel en onzin om me heen. En kijk naar schrijvers, kijk naar dichters: bijna allemaal drinken ze en zit hun ego ze in de weg. Zijn ze ontevreden dat ze niet genomineerd zijn voor een literatuurprijs. Ze schrijven hun boeken op zolder, in een huisje in Italië. Ik denk dat een asielzoeker − die van douane naar douane, van gevangenis naar gevangenis en van asielzoekerscentrum naar asielzoekerscentrum gaat − meer heeft meegemaakt dan de gemiddelde schrijver.'

U heeft meer dan acht jaar in asielzoekerscentra gezeten.
'Dat was nog altijd beter dan in Irak. Ik had een douche, er was centrale verwarming. Het enige dat je moet doen is je melden bij de vreemdelingenpolitie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Je kunt per dag drie condooms ophalen bij de receptie en vier paracetamol. Oftewel: je mag vier keer per dag hoofdpijn hebben en drie orgasmes. En nee, voor een Europeaan is een asielzoekerscentrum geen luxe, die houdt het nog geen minuut uit daar. Maar ik kwam uit Irak. En wat was Irak in mijn tijd? Dat was Saddam Hoessein, het leger, Abu Bakr al-Baghdadi, aanslagen. Ik heb broers verloren, vrienden verloren. Dan is een asielzoekerscentrum nog altijd beter.'

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Rodaan Al Galidi (foto: Vera de Kok).

Hoe heeft u Nederland leren kennen in die acht jaar?
'Ik heb het systeem leren kennen. Het Nederlandse systeem. Je hebt de IND, de sociale dienst, VluchtelingenWerk Nederland en de receptie. Dat is een klein systeempje, het is allemaal met elkaar verbonden. In het asielzoekerscentrum zie je het Nederlandse systeem helemaal naakt. Je ziet het echte gezicht. Hier, in het dagelijkse leven is er veel make-up. Het eerste dat je als asielzoeker leert is dat de ambtenaar altijd gelijk heeft, macht heeft en het recht heeft om te doen wat hij wil. Hij vertegenwoordigt de regels. En toch zie je bij de ene ambtenaar veel meer regels dan bij de andere. Er zijn ambtenaren die engelen zijn, maar je kunt ook slechte tegenkomen. Dat is de willekeur, dat is het smerigste dat ik heb meegemaakt. Ik heb twee broers gekend, die met hetzelfde vluchtverhaal in een asielzoekerscentrum terechtkwamen. Hun gevallen werden door verschillende ambtenaren behandeld; de een mocht blijven, de ander moest terug. Het Nederlandse systeem is zacht tegen haar burgers, maar kan heel hard blaffen tegen een vreemdeling. Het kan bijten. Je moet als een goede hond zijn. Een goede, dure rashond. Nederlanders zijn goed in het temmen van honden en van mensen. Dat doen ze niet in drie dagen, ze nemen de tijd. Dat is het eerste dat je leert als asiel aanvraagt.'

Acht jaar, in uw geval.
'Je verliest acht mooie jaren van je leven. Stel je voor dat je naar Barcelona wilt en de trein naar Schiphol twee uur vertraging heeft. Dan baal je, je wilt je vliegtuig halen. Stel je dan eens voor dat je bijna negen jaar vertraging hebt. Dan word je ofwel agressief, of je denkt: ik ga niet meer naar Barcelona. Of je besluit dat Barcelona niet bestaat. Ik heb dat laatste gedaan, zodat ik niet moe zou worden van het verlangen naar haar schoonheid. Maar je kunt altijd blijven dromen. Ik herinner me een verhaal over twee Franse officiers, die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers gevangen genomen worden. Ze zijn niet te breken. Toen gevraagd werd hoe ze zo sterk bleven, antwoorden ze dat ze aan het dromen waren.'

Is schrijven ook een manier van dromen voor u?
'Verhalen vertellen is een goed middel tegen eenzaamheid. Je bent heel eenzaam in een andere cultuur, in een ander land. Je bent de hele tijd aan het oppassen en je aan het aanpassen. Als je je huis achterlaat, wordt je waardigheid minder, is een Irakees gezegde. Als toerist of als zakenman kun je je vrij door de wereld verplaatsen, maar als vluchteling ben je nergens welkom.'

Na het generaal pardon van 2007 mocht u in Nederland blijven. Vier jaar later zakte u voor uw inburgeringsexamen. In datzelfde jaar won u een Europese literatuurprijs.
'Als je een verblijfsvergunning krijgt, heb je ook recht op een uitkering. Ik weigerde zowel de uitkering als de woning die ik aangeboden kreeg van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Ik was niet gehandicapt, waarom zou ik dan gebruik maken van het belastinggeld van een ander? Ik leerde de taal, publiceerde boeken in het Nederlands, al mijn vrienden waren Nederlands, ik luisterde Nederlandse muziek, keek naar Nederlandse televisie. En toen kreeg ik een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), ik was nog niet ingeburgerd. Dertig vragen moest ik beantwoorden, 45 minuten kreeg ik de tijd om te bewijzen dat ik een burger was. Ik had me voorbereid op vragen over Nederland, over Nederlandse cultuur. Over André Hazes, Frans Bauer en Rembrandt. Maar ik kreeg vragen over Mo en Amal uit Marokko, over uitkeringen en over de crèche. Ik zakte. Ze hadden niet gekeken naar wat ik allemaal gedaan had om niet afhankelijk te hoeven zijn, en dat ik de taal geleerd had. Ik ben maanden in rep en roer geweest. Dat is toch Kafkaësk?'