Op wilde vis na, komt vrijwel al het eten uit een fundamenteel onnatuurlijk systeem: landbouw. Landbouw is synoniem aan ingrijpen in de natuur. Het is de mens die in een curieuze daad van overmoed bepaalt wat leeft en wat sterft. En wat zich mag voortplanten. Het is een oneindige dans van bikkelharde arbeid, altijd zwoegen en ploegen op het land. Altijd de natuur die probeert dat terug te nemen wat ze uiteindelijk ook terug zal krijgen. Dàt is boeren (het werkwoord dus) en onze hele maatschappij is er van afhankelijk.

Maar is de ene vorm van landbouw niet natuurlijker dan de ander? Nee. Of je nou mais verbouwt met behulp van agrochemische pesticidebombardementen of met biodynamische maandansen, het is allemaal even onnatuurlijk.

Onnatuurlijkheid is de essentie van landbouw.

Natuur is wild en onverschillig. Natuur overleeft ondanks alle tegenslagen, niet dankzij de goede zorgen van de boer.

De zucht naar natuurlijkheid in ons eten is een echo van Rousseau's romantische ideeën over mens en natuur. In het kort: natuur is puur en onverdorven, cultuur is slecht. En daarmee wordt meteen duidelijk dat de zoektocht naar natuurlijk voedsel tot mislukken gedoemd is: het is agricultuur, niet agrinatuur.

Biodynamische teelt houdt rekening met de stand van de hemellichamen bij het verbouwen van gewassen.