Stel: je moet aan iemand die geen Nederlands spreekt uitleggen wat 'werknemer' betekent. Waarschijnlijk kom je uit bij iets als: iemand die zijn arbeidskracht weggeeft tegen geld. En een 'werkgever' is iemand die werk van anderen neemt en daar geld voor teruggeeft. Werknemers geven hun werk, en werkgevers nemen het juist.
Dat klinkt als een taalkundige rariteit, zonder diepere betekenis. Maar het is een symptoom van diepgewortelde machtsstructuren in onze maatschappij.
Behalve de pure natuur (vrijwel afwezig hier in Nederland) is alles om je heen gemaakt of bewerkt door mensenhanden. Van de simpelste paperclip tot de meest ingewikkelde machine - uiteindelijk is het het resultaat van arbeid. Zij is de scheppende kracht.
Deze arbeidskracht geven wij weg aan anderen, die daar tegen betaling hun voordeel mee hopen te doen. En toch verdraaien wij het in onze taal: alsof de werkgever de gunnende is, en de werknemer iets krijgt aangeboden.
Dat heeft natuurlijk alles te maken met de verhoudingen tussen die twee groepen: wie niet veel meer bezit dan zijn eigen arbeidskracht, is voor brood op tafel aangewezen op een baan die een ander hem biedt - want die heeft een vrachtwagen, een kantoorgebouw, een fabriek of bakkerij. Dan moet je opeens dankbaar zijn voor een kans om jouw arbeid te verkopen. De feitelijke werkgevers worden gereduceerd tot baannemers. Eigenlijk gek, toch?