Is het erg om burgerlijk te zijn?

Waarom associeer ik burgerlijkheid met iets negatiefs? Wat is burgerlijk zijn eigenlijk? Dat vraagt Lena (29) zich af. Stadsnomade Max Receveur, psychiater Dirk De Wachter, straatcoach Haruun Yussuf Sharif en zangeres Juliet buigen zich over haar vraag.

Vraagsteller Lena kocht een huis met haar vriend en kreeg lieve berichten en felicitaties van vrienden, maar ook negatieve reacties zoals: ‘Jeetje, burgerrups’. “Dit raakte me, ik ben toch niet burgerlijk? En waarom geeft dit me het gevoel alsof ik me heb overgegeven aan het systeem?”, schrijft ze aan Brainwash. 

Zangeres Juliet, psychiater Dirk de Wachter, cultuurfilosoof Max Receveur, theatermaker Abhishek Thapar en straatcoach ​​Haruun Yussuf Sharif laten elk op hun eigen manier weten hoe zij tegen deze vraag aankijken. 

Burgerlijk zijn

Een huis met een tuin, een vaste relatie en kinderen: van jongs af leren we zo’n toekomst na te streven. Het is een beeld van rust, reinheid en regelmaat. 

Maar tegelijkertijd kleeft er ook een negatief beeld aan 'burgerlijkheid'. Een burgerlijk leven is er een dat dubbelzijdig is: iedereen wil het en toch is het voor sommigen onwenselijk. 

Ook de definities van burgerlijkheid lopen uiteen: ‘Eenvoudig als een burger; (ook negatief) kleingeestig, bekrompen’, schrijft Van Dale. Journalist Floor Rusman omschreef het begrip in een artikel over burgerlijkheid in NRC uit 2018: “Burgerlijk is het wanneer je geen behoefte meer voelt de norm ter discussie te stellen, wanneer je de status quo wel prima vindt, wanneer je de toevallige vorm waarin je leven is gestold accepteert zonder je druk te maken over alle niet onderzochte alternatieven.” 

Hoe werd ‘burgerrups’ een scheldwoord?

Geen morele bijklank

Het begrip “burgerlijk” heeft wortels in de middeleeuwse steden. Een burger was iemand met stedelijke rechten, vaak een ambachtsman of koopman. Het had geen morele bijklank, maar omschreef  een positie in de samenleving. Zo omschrijft cultuurfilosoof en stadsnomade Max Receveur dat ook in een video voor Brainwash. Burgerlijkheid verwees in deze tijd naar stabiliteit, orde, arbeidsethos en het in stand houden van de stedelijke gemeenschap. 

Tegen de zeventiende eeuw kreeg het begrip een ruimere betekenis, schrijft historicus Remieg Aerts in Alles in verhouding. De burgerlijkheid in Nederland (1998). Er ontstaat een tweedeling in het begrip, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt in ‘burgerschap’ en 'burgerlijk' zijn. De een betreft de meer juridische kant van het begrip en de ander gaat meer over moraliteit, een levensstijl. 

In die tijd was het duidelijk: een geordende samenleving vraagt om inperking van het driftleven. Als sociaal wezen hoorde de burger verantwoordelijkheid te voelen voor de gemeenschap, een productief bestaan te leiden, zelfonderzoek te doen en aandacht te hebben voor innerlijk leven. Je was een burger, dus je hoorde je ook naar deze ongeschreven regels te gedragen

Vervolgens groeide de middenklasse door toenemende welvaart. Die burgerlijke levensstijl was nu voor grotere groepen mensen toegankelijk. Het werd zelfs een manier om te ‘klimmen’ op de sociale ladder, schrijft historicus Henk te Velde in Het Calvinistische Nederland (1994). 

De lading van het woord burgerlijkheid was daarmee begin negentiende eeuw nog steeds positief. Een ‘burgerlijk’ iemand werkte hard, was spaarzaam, had een plichtsgevoel en het vermogen om behoeftebevrediging uit te stellen – allemaal waarden die in een collectivistische samenleving van groot belang zijn.

Tegengeluid

Een tegengeluid begon aan het einde van de negentiende eeuw, met kritiek van de Tachtigers  – een vernieuwende poëziebeweging. Deze beweging zette zich af tegen ‘domineespoëzie’ waarin de burgerlijke moraal van vroomheid, vaderland en gezinsleven centraal stond. Ze streefden naar individualisme, esthetiek en ‘kunst omwille van kunst’.

Schrijver Frederik van Eeden beschreef destijds de burgerij niet erg positief: “Ze stinkt naar vieze kranten en rotte novellen, ze muft van benauwde ploertigheid en bekrompenheid, ze zit vol klein, geniepig ongedierte, vol brave, burgerlijke luizen, ze ademt onoprechtheid en ze zweet gemeenplaatsen.”

De steeds negatievere kijk op het begrip veranderde tijdelijk drastisch in tijden van wereldoorlogen. In gespannen politieke periodes was het logisch dat er behoefte was aan een "overzichtelijker en eenvoudiger leven”, schrijft historicus Henk te Velde in tijdschrift Ons Erfdeel (1994). 

Dat is iets dat straatcoach Haruun Yussuf Sharif kan beamen. Het is een vorm van privilege dat je je kunt afvragen of je te burgerlijk bent, vertelt hij in de video in het Brainwash-theater. Na zelf uit Somalië gevlucht te zijn, is hij maar al te blij met een woning voor zichzelf.

Het klootjesvolk

Met de actieve verzetsbeweging Provo werd in de jaren ‘60 radicaal gebroken met de behoefte aan stabiliteit. Deze anarchistische verzetsbeweging stelde dat de samenleving in twee delen was gevallen. De rebelse, opstandige jeugd, tegenover de rest; het “klootjesvolk”, zij die verslaafd waren aan consumeren en TV-kijken. 

In de eerste editie van het blad ‘Provo’ uit 1965 wordt de burgerij beschreven als: “Die apathiese, afhankelijke, geestloze troep kakkerlakken, torren en lieveheersbeestjes”. De Provo’s plaatsten de Homo Ludens, ofwel de ‘spelende mens’, pal tegenover de burgers. Deze term is bekend van Johan Huizinga’s gelijknamige boek uit 1938, waarin het belang van het spelelement in cultuur en samenleving centraal staat. Het zou noodzakelijk zijn om creatief te blijven en te blijven spelen. De burgerij is dat speel-aspect uit het oog verloren, volgens de Provo’s. 

Een vergelijkbare parallel maakt Menno Ter Braak in zijn boek ‘Het Carnaval der Burgers’ (1930). Hij stelt daar de dichter als tegenpool van de burger. Volgens hem zit het dagelijks leven altijd op het spanningsveld tussen die twee. Een leven ‘der persoonlijkheid, der fantasie, der onbegrensdheid, naamloosheid, oneindigheid’ – of een ‘der onpersoonlijkheid, der verstarde normen, van het bezit, van het vastgelegde, de traditie, de conventie’ – dus dat van de burger. 

Hedonistische consumptiecultuur

Met het individualisme dat in decennia na de Provo’s terrein won, won de afkeer van alles wat ‘burgerlijk’ is, dat ook. Maar, stelt historicus Aerts vast, de houding van de bewoners staat lijnrecht tegenover wat vroeger onder burgerlijk werd verstaan. Modern Nederland is in de greep geraakt van een hedonistische levensstijl, gericht op zelfontplooiing, op 'bezig zijn met leuke dingen' en 'lekker jezelf zijn'. 

Nederland heeft volgens hem ook een bij uitstek burgerlijke cultuur. Dat komt door het kleine inwonersaantal en de hoge bevolkingsdichtheid waar iedereen relatief zichtbaar is. Denk aan de uniformiteit van nieuwbouwwijken, kleding, stadsbeeld, en woninginrichting.

De nood aan stabiliteit

Burgerlijkheid is tegenwoordig het grijze gebied tussen je individuele plek opeisen, en niet te ver buiten de boot vallen. Straal uit dat je uniek bent, maar niet té. Wees vooral blij als je een huis kunt kopen, of als je op een andere manier burgerlijk bent. Vaak is een stabiele ondergrond nodig om meer te ontdekken, te spelen als de Homo Ludens of de dichter in je te laten dichten.

Maar knaagt het gevoel van ‘overgave aan het systeem’? Onthoud dan wat Menno Ter Braak zei: “In het levende individu zijn burger en dichter een. ‘Wij’ zijn allen burger-dichters of dichter-burgers.”