Ik ben al 15 jaar redacteur gezondheidszorg bij de NOS. Ik bericht geregeld over medische fouten. Maar nog nooit was ik zelf hoofdpersoon in zo'n verhaal. Tot vier jaar terug. Na een medische fout kreeg ik eerst een sepsis, daarna een zware psychose.
Op 2 februari 2017 om middernacht haalde een chirurg mijn acute, doorgebroken blindedarm eruit. Helaas negeerde de arts de richtlijnen om me minstens drie dagen antibiotica te geven. Geen antibiotica na zo'n darmoperatie, waarbij bijna standaard vuil in de buikholte komt, is vragen om problemen. 36 uur na mijn ontslag uit het ziekenhuis was ik er weer terug. Middenin de nacht van zaterdag op zondag. Met een buikvliesontsteking, een potentieel levensbedreigende infectie.
Ik kreeg een infuus met twee soorten antibiotica, maar de koorts bleef oplopen tot 40 graden die avond. Ik werd steeds zieker. Dankzij een boek over antibiotica en infectieziekten dat ik heb geschreven, wist ik dat ik een sepsis had. Eén op de vijf sepsis-patiënten overlijdt. Hoe vaak ik ook aandrong, er kwam geen arts. Wachten tot ik nog zieker werd en in een septische shock zou belanden, waaraan ruim de helft van de patiënten sterft, vond ik geen optie. Ik heb een hoogleraar in het VUmc in een paniekerig berichtje gevraagd om er alsjeblieft voor te zorgen dat er werd ingegrepen in het ziekenhuis waar ik lag. Dat lukte. Ik kreeg een derde antibioticum en dat drukte mijn sepsis de kop in.
Het zijn vooral arts-assistenten die buiten kantooruren werken. En ze vragen niet snel hulp van de dienstdoende arts als ze twijfelen over een patiënt, of als ze omkomen in het werk. Wie vaak zijn supervisor belt wordt al snel gezien als ongeschikt voor het vak. Wie wel ondersteuning vraagt, komt vaak van een koude kermis thuis. Uit recent onderzoek van De Jonge Specialist blijkt dat de supervisor in ruim 60 procent van de gevallen niet of niet meteen reageert. Ook die heeft hoge werkdruk.
Jonge artsen zijn erg enthousiast over hun vak. Toch denkt een kwart van hen aan stoppen. En 8 procent doet dat ook. De verklaring voor die ongerijmdheid: werkdruk, structureel overwerken en onvoldoende begeleiding bij de patiëntenzorg. De arts-assistent die mij behandelde had drie taken: hij moest de spoedeisende hulp runnen, waar het razend druk was. Hij droeg de reanimatiepieper bij zich en had ook iemand gereanimeerd, en hij had de spoedpieper bij zich voor het middelgrote ziekenhuis waar ik lag.
Ik had de mazzel dat ik de kennis en contacten had om er via een bevriende hoogleraar – die meteen in actie kwam – voor te zorgen dat ik hulp kreeg. Wat mij overkwam is geen probleem exclusief voor het ziekenhuis waar ik lag. Was dat maar zo. Artsen uit mijn netwerk vertelden dat het me ook in hun veel grotere ziekenhuizen in de nacht en weekenden had kunnen gebeuren.
Dat liet onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg in 2011 ook zien. De patiëntveiligheid bleek buiten kantooruren niet gegarandeerd, doordat er dan onvoldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is. Verder zijn er risico's bij grote drukte en op momenten dat heel specifieke deskundigheid nodig is. De Inspectie concludeert ook dat de artsen die de diensten draaien 'drempels ervaren' om 's avonds of 's nachts hun achterwacht te bellen.
Ik heb een boek geschreven over wat mij is overkomen: Ik ben er weer. Zwaar ziek, gered door de psychiater. Daarin zegt de hoogste baas van de Inspectie Gezondheidszorg dat het al flink zou helpen als de arts op de spoedeisende hulp niet ook de reanimatiepieper en de spoedpieper van het ziekenhuis bij zich heeft. Veel ernstige incidenten in ziekenhuizen zouden dan voorkomen worden, zei ze. Maar zo'n verbetering kost geld, benadrukte ze, want er moeten dan extra artsen aangenomen worden.