In Brainwash Talks van Human buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer actrice Nazmiye Oral.

'Voorbij de gedachten aan recht en onrecht bestaat een veld. En daar zal ik jou ontmoeten.' Dat zegt dichter Rumi. Ik wil uit het oorlogsdenken stappen, en spreken over hoe je met elkaar kunt omgaan in dat veld. Hoe kan je dat veld tussen twee mensen maken, hoe kan je daar wonen? En hoe ziet het er dan uit?

Ik ben daar al zo lang als ik mezelf ken mee bezig. Want ik heb moeite om me te hechten, moeite om mensen te vertrouwen, en tegelijkertijd wil ik niets liever dan in verbinding staan. Mijn grootste angst was altijd de gedachte: 'Stel je voor dat ik in wezen ten diepste alleen ben en dat ware connectie eigenlijk niet bestaat. Dat dat niet kan.'

Uit het oorlogsdenken stappen. Ik heb daar vijf punten voor. Ik ben zelf ooit begonnen met Zina, onder artistieke leiding van Adelheid Roosen. Wij zijn door wijken door heel Nederland getrokken en hebben een methodiek ontwikkeld waarbij we in adoptie gaan bij mensen. Dat is letterlijk twee weken bij iemand wonen.

Je openstellen aan de ander, over je eigen grenzen en verlegenheid heen stappen, je beide levensscenario's tot elkaar brengen, en daar een voorstelling van maken. Nu was dat voor mij nogal makkelijk omdat ik er mijn werk van had gemaakt. Maar hoe dat te doen in je eigen leven?

De eerste stap is bereidheid tot het maken van contact. Nu lijkt dat een no-brainer. Als je connectie wilt, moet je natuurlijk bereid zijn tot het maken van contact. Maar wat houdt dat in? Als je het wil doen vanuit een soort mentale gedachte, omdat je vindt dat je een goed mens moet zijn of denkt: 'Nou, dat is volgens mij wel goed, als ik een goede relatie heb met mijn kinderen, mijn ouders of mijn geliefde.'

Dat werkt niet. Je moet genoeg eenzaamheid en pijn hebben ervaren zodat de intrinsieke ervaring is dat je ten diepste pijn hebt en ongelukkig bent als je je hart niet openstelt. Dus er moet vanuit je eigen ervaring de wens zijn om contact te maken. Daar begint het mee. Ja, ik wil, hoe eng ik het ook vind, hoe spannend ik het ook vind, hoe kwetsbaar ik me ook voel, ik wil het aangaan.

Wij zijn zo bang om gekwetst te worden. Want als ik de eerste ben die het zwaard neerlegt, gaat de ander mij dan niet een kopje kleiner maken? Wat als ik dat contact wil, en de ander niet?

De tweede stap is het toe-ikken van de ander. Wat houdt dat in? In het Turks is er een heel mooi woord voor: benimsemek, wat je zou kunnen vertalen naar het toe-eigenen van iets. Maar toe-eigenen is bezittelijk. Dat is begrenzen, verantwoordelijkheid vanuit een soort juk. Dat gaat over iets tot je eigendom maken, en dat heeft een andere feel dan het Turkse woord. Ik vertaal het als toe-ikken.

En wat houdt dat in? Het is een intrinsieke beweging naar de ander, dat ik jou tot ik maak. Dat betekent dat jouw gevoelens, jouw denkbeelden, mijn acties naar jou toe en de uitwerking daarvan mijn verantwoordelijkheid zijn, en mij aangaan. Dat vereist een andere soort intelligentie. Dat vereist onze gevoelsintelligentie, die je moet inzetten om totaal aanwezig te zijn, en de ander in zijn of haar toestand niet te verlaten.

De derde stap is blijven staan. Om waarachtig iets aan te kunnen gaan, kan je niet tijdelijk te werk gaan. Blijven staan houdt in – net als de verantwoordelijkheid voor de ander en de bereidheid tot het maken van contact – dat je de ander veiligheid geeft. Dat wat er ook gebeurt in de wandeling die het samen oplopen in dat contact is, je de ander niet zult verlaten. Dat je blijft.

Dat is een heel kostbaar geschenk dat we vaak eigenlijk alleen maar aan onze kinderen geven, omdat het eigenlijk wel moet, via de biologie. Of aan onze man of vrouw of ouders, omdat we aan elkaar vastzitten. Maar aan elkaar het cadeau geven van het elkaar niet verlaten, daar zijn we heel zuinig mee.

Als je tegen de ander zegt: 'Ik zal je niet verlaten, ik blijf', dan betekent dit dat je niet alleen lijfelijk blijft, maar ook emotioneel. Dat je niet uitcheckt. Je kunt zeggen: dit vind ik even heftig, ik neem even een time-out, maar ik kom terug. Dat is wat anders. Maar dat je totaal aanwezig bent, dus blijft.

De vierde stap is openheid. Al deze stappen lijken no-brainers. Openheid ook. Maar wij denken vaak open te zijn. Terwijl we in onze openheid ons eigenlijk helemaal achterin de grot blijven verschansen en naar de ander luisteren, of dat we toch al een beetje bezig zijn met het formuleren van een antwoord. Openheid bedoel ik tweeledig. Het ene is: er is een lakmoesproef. Na ieder contact met de ander, als jij op de een of andere manier niet verandert, al is het maar dat je nieuwe beelden in je hebt, of hoe dat zich ook uit. Elke keer als je echt een innerlijke aanraking hebt gehad, heeft dat gevolgen voor jouw organisme. Dus als jij niet verandert in een contact, heb je de ander niet waarachtig toegelaten.

Het tweede deel van de openheid is dat je – los van hoe je heet, welke sekse je hebt, uit welke cultuur je komt, wat jouw trauma's of achtergronden ook zijn – dat als je die lagen even van je afpelt, en dan alleen maar als een soort aanwezigheid in het hier en nu bent, dan wakker aanwezig bent voor de ander. Die openheid, daar gaat het om.

En de laatste stap, dat is de meest fantastische. Ervan uitgaan dat er geen uitkomst is. Wij zijn in onze relaties altijd bezig met iets krijgen van de ander. Soms is het begrip, soms is het troost, soms is het aandacht, soms is het liefde, soms is het begrepen willen worden, gezien willen worden – al die dingen. Maar stel je eens voor dat je in het contact met elkaar totaal aanwezig kunt zijn, open: 'Ik heb jou tot ik gemaakt en het enige wat ik wil is dat jij dat jij getuigenis neemt van mij, en dat ik getuige ben van jou.' Dat niemand van het ene kamp naar het andere hoeft, dat niets overreden hoeft te worden, dat jij mij niet eens hoeft te begrijpen, als ik maar mag bestaan. Dat je mij tot je neemt.

Als je al deze stappen doet, en je bent in contact met elkaar, dan kom je en woon je op dat veld waar Rumi het over heeft. Het veld voorbij de gedachten van recht en onrecht. Eigenlijk voorbij de behoefte aan begrip, hechting. Dat veld is zo ruim, daar blijkt dat mijn hart en mijn hele wezen zo veel aankunnen, zo in zichzelf al gevuld zijn met de aanwezigheid van alles, en daar op dat moment, waar jij jij mag zijn en ik ik, daar is gek genoeg de grote angst voor het ontbreken van een band, en tóch is daar de diepste en grootste intimiteit.

Dat weet ik des te meer dankzij de voorstelling die ik met mijn moeder maakte. Mijn moeder is trouwens geen acteur. Mijn moeder wordt 72, hoofddoek om, ze is een paar keer naar Mekka geweest, en zij heeft dit met mij gedaan. Omdat ik dacht: ik moet terug naar de bron. Ik moet het ongezegde gezegd hebben. En ik wil van haar horen wie zij is. Zonder dat ik het zelf invul. Avond aan avond hebben wij het gesprek gevoerd. Hetzelfde gesprek. En ook dat is een veronderstelling die we hebben.

Wij denken vaak in ons leven een belangrijk gesprek een keer of hooguit twee keer te moeten voeren. Nee. Je moet het keer op keer op keer op keer voeren. Zonder uitkomst, zonder belang, maar omdat je gewoon in de echo die de ander teruggeeft aan jou van jezelf, kunt ervaren dat jij bestaat, en andersom.

Nog een laatste opmerking. Als ik dit vertel aan mensen vertel, dan zeggen ze vaak: 'Dan krijg je te maken met onze angsten. Wij zijn zo bang om gekwetst te worden. Want als ik de eerste ben die het zwaard neerlegt, gaat de ander mij bewust of onbewust toch niet een kopje kleiner maken? Wat als ik dat contact wil, en dit allemaal toepas, en de ander niet?' Het mooiste is: als je dit doet, doe je dit voor jezelf. En een dichte deur, of een rug die naar je gedraaid staat, is evengoed een antwoord als een ja.