In Brainwash Talks van Human delen invloedrijke denkers, schrijvers, kunstenaars en wetenschappers verrassende ideeën voor persoonlijke en maatschappelijke problemen. Deze keer schrijver en jurist Rachida Lamrabet, die we de vraag voorleggen welk probleem er over vijftien jaar de wereld uit moet zijn.

Niet zo heel lang geleden, niet langer dan een aantal jaar, was het ondenkbaar dat onze mensenrechten in twijfel getrokken zouden worden. Vandaag doen we dat voortdurend. Vandaag is dat normaal geworden. In mijn eigen land, België, stond de conventie van Genève meermaals onder vuur. Deze conventie is het verdrag dat de rechten van mensen op de vlucht beschermt. En nu hebben politici hardop, herhaaldelijk, en zonder zich te schamen gezegd dat het onvoorwaardelijk toepassen van mensenrechten de veiligheid van onze westerse naties in gevaar brengt.

Dat is ernstig, omdat de mensenrechten na de Tweede Wereldoorlog ons sterkste kompas zijn die ons naar een land proberen te navigeren waar alle mensen vrij zijn, alle mensen gelijk zijn en waar mensen gelijkwaardig worden behandeld. En we laten dat kompas nu dus los. Hoe sneller de wereld verandert, hoe banger wij worden gemaakt en hoe meer wij op onszelf terugplooien. Hoe meer we denken: 'Ja, maar ik eerst. Mijn eigen vrijheid eerst. Mijn eigen veiligheid eerst, mijn eigen menswaardigheid eerst.' Alsof er niet genoeg mensenrechten zijn voor iedereen. Alsof menswaardigheid een schaars goed is. En kijk ons nu. Waar staan we nu?

Eerder was het ondenkbaar, maar mensenrechten worden steeds vaker in twijfel getrokken. En daardoor dreigen wij ons kompas te verliezen.

We dobberen met z'n allen op kompasloze bootjes op een barre oceaan. Ons kompas ligt op de bodem en we liggen daar maar wat. We laten ons door de stroming meevoeren. En kijk daar, in de verte, aan de horizon, een eiland met wuivende palmbomen die ons lokken, een wit strand, en we denken: 'Ja, daar moeten we naartoe. Dat is de plek waar we heen moeten. We hebben geen kompas nodig. De stroming brengt ons daar wel.' Wat we niet weten is dat dit het afschuwelijke, vreselijke eiland is waar King Kong en Godzilla wonen, die daar staan te wachten om ons op te peuzelen. We moeten daar helemaal niet heen. We moeten heel snel dat kompas weer opvissen. En hoe doen we dat, dat kompas opvissen?

Ik denk dat we moeten beginnen bij de taal. Want het loslaten van het kompas begint in feite ook bij de taal. Dat begint met hoe wij over elkaar praten. Welke namen wij elkaar geven, welke karaktertrekken we elkaar toedichten. Het gaat vaak over wij tegen zij, over wij, die geciviliseerd zijn, tegenover zij die dat niet zijn. Wij, de verhevenen, de verlichten, tegenover zij, de barbaren. We hebben het over de clash of civilizations. We hebben het over onze normen en waarden – die we hoger aanslaan dan de normen en waarden van de zogenaamde barbaren. En we vinden het normaal om op die manier over de anderen te spreken.

Maar het is niet normaal. Hoe we over elkaar spreken is bepalend. Een taal die ontmenselijkt en haatdragend is, is gevaarlijk. En we doen het opnieuw. We doen het opnieuw als we het hebben over vluchtelingen. Dan hebben we het niet over mensen op de vlucht, maar we hebben het over een vloedgolf die ons dreigt weg te vagen. We hebben het niet over individuen met een gezicht, maar over mensenmassa's. We hebben het over anonieme massa's, over cijfers. Marokkanen worden tuig genoemd. En moslima's die een hoofddoek dragen, dragen geen hoofddoek, maar een kopvod. Ik weet dat sommige mensen dat heel erg spitsvondig vinden. En zeggen dat 'dat moet kunnen'. Want kijk, dat is nu eenmaal het vrije woord. Eindelijk kunnen we zeggen wat we willen zeggen. Maar er is een verschil tussen het vrije woord, en ontmenselijkende en haatdragende taal. Dus we moeten alert blijven.

Wat me ongerust maakt, is dat we eigenlijk al voorbij de retoriek zijn. Want die discriminatie en dat onderscheid wordt ook in wetten verankerd. Dat is een heel gevaarlijke evolutie. Ik zal een persoonlijk voorbeeld geven. Ik ben al heel lang Belgische, maar ik ben een zogenaamde administratieve Belg. Dat wil zeggen dat ik mijn nationaliteit heb verkregen door een administratieve handeling. Ik heb die nationaliteit zelf moeten aanvragen. Dat is anders dan de Belgen van de bodem, die al generaties lang in het land zijn, daar wordt een onderscheid in gemaakt. Hoewel artikel 10 van de Belgische grondwet zegt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet, zijn we dat eigenlijk niet.

Want stel je nu eens voor dat ik met mijn vriendin, een Belgische van de bodem, een misdrijf pleeg. Een zwaar misdrijf. We worden opgepakt en veroordeeld, we krijgen allebei dezelfde straf. We verdwijnen voor een paar jaar in de cel. En als we onze straf hebben uitgezeten komt mijn vriendin vrij. En ik in principe ook. Mijn vriendin kan haar leven opnieuw beginnen, met een schone lei. Ik daarentegen riskeer er bovenop nog een straf te krijgen. Men kan mij namelijk mijn nationaliteit ontnemen. Ik kan dus weggestuurd worden, ik kan verbannen worden. Dan zie je dat er discriminatie wordt ingesteld tussen Belgen onderling. Het juridische principe van het non bis in idem, dat zegt dat niemand twee keer gestraft mag worden voor hetzelfde vergrijp, dat geldt niet geldt voor mij.

En daar blijft het niet bij. Kinderen worden bij ons opgesloten. Kinderen die op de vlucht zijn met hun ouders kunnen opgesloten worden. Hoewel het Kinderrechtenverdrag zegt dat dat niet kan, en hoewel België al herhaaldelijk veroordeeld is door het Europees Hof voor de Rechten van de mens, doen we dat wel. En dan zijn we verontwaardigd wanneer Trump dat aan de grens met Mexico doet.

We zitten nu in een situatie waarbij mensenrechten niet vertrekken van het idee van radicaal humanisme waarbij de mens centraal staat. Nee, we zitten nu in een situatie waarbij mensenrechten vooral gedreven worden door onze angsten voor de ander en gemotiveerd worden door ons zelfbehoud. Door het idee dat we onze landsgrenzen moeten gaan beschermen. Door het idee dat we onze cultuur, onze taal en onze gebruiken moeten beschermen. Mensenrechten worden oneigenlijk gebruikt. En we moeten dus dringend terug naar het idee van radicaal humanisme als basis. Naar het idee dat mensenrechten universeel zijn. Onvervreemdbaar en ondeelbaar, ook voor mensen die niet op ons lijken. Menswaardigheid zal voor iedereen zijn – of zal niet zijn. Want alles en iedereen is onderling met elkaar verbonden. Mijn menswaardigheid hangt af van jouw menswaardigheid, en omgekeerd.

We moeten dringend dat kompas weer opvissen en herijken. En hoe doen we dat? Ik denk dat we opnieuw moeten beginnen bij de taal. We moeten echt alert zijn. Erop toezien dat onze taal niet ontmenselijkt, dat onze taal niet haatdragend is. En we moeten zelfs een stapje meer doen. We moeten telkens wanneer we horen dat taal de ander ontmenselijkt en haatdragend is, opstaan en zeggen: 'Dit pikken we niet meer. Dit willen we niet.' Wat we zouden kunnen doen – en dat is natuurlijk heel erg moeilijk – is om jezelf niet als enige in het middelpunt van de wereld te zetten. Verruim dat middelpunt, haal de anderen erbij. Je moet uiteraard nog steeds de vraag stellen: 'Wat heb ik nodig om menswaardig te leven?' Maar daarnaast en onmiddellijk daarna moet je de vraag stellen: 'Wat heeft de ander nodig om menswaardig te leven?'

En wat we zouden kunnen doen, is een beetje ambitieuzer zijn en durven. Dat idee van abnormaliteit, anders zijn, superdiversiteit, om dat als fundament te nemen van onze nieuwe gemeenschap. Als het ware daar de grondwet van te maken, voor dat land waar we naartoe wensen te varen met ons kompas. Ik denk dat we alleen op die manier terug op de juiste weg komen. En op veilige afstand komen van het monstereiland.