Zelfmoord is eigenlijk het enige, werkelijk filosofische probleem, volgens Albert Camus. Want iedereen die goed nadenkt, beseft dat het leven geen zin heeft. Toch moeten we het leven vol liefde en passie aangaan. Filosoof Karim Benammar legt aan de hand van de meest belangrijke werken van Camus uit hoe deze ogenschijnlijke tegenstelling samenkomt en waarom we 'ja' zeggen op het leven.


Bij de prachtige schrijver Camus wil ik het hebben over de opstand. De opstand is waar je 'nee' tegen zegt. Waar je je tegen verzet. Waarvoor je opstaat en zegt: tot hier en niet verder. De opstand is ook waar je 'ja' tegen zegt, volmondig. Met al je liefde en je hele hart. Waar je voor opstaat om het te verwezenlijken.

Waarom die opstand, als het leven misschien wel betekenisloos is? Het begin van je leven is eigenlijk een beetje een vuile truc. Je wordt geboren en het duurt even voordat je bewust wordt van het leven. Je bent een kind, je ouders en leraren vertellen je hoe de wereld in elkaar zit. Je gelooft in Sinterklaas. En op een gegeven moment begin je door te krijgen dat Sinterklaas misschien helemaal niet bestaat. Dat de leraren het ook niet allemaal weten. Dat je ouders jou ook maar voor de eerste keer opvoeden en dat het geen experts zijn.En dan bekruipt het gevoel je dat er misschien geen betekenis in het leven is. Je zwoegt je hele leven en aan het einde mag je als beloning dood.

Het leven gaat om je moeder, je dochter, je vriend, je geliefde. Dat is het enige wat we hebben in dit willekeurige heelal.

Als er nu een god was geweest die het leven zo in elkaar had gezet, dan zouden we dat wreed gevonden hebben. Maar dat zouden we misschien nog kunnen begrijpen. Maar het is nog moeilijker om te bedenken dat er geen god is. Geen betekenis in dat enorm grote heelal. En dat het menselijk leven compleet willekeurig is.

Hoe ga je daar dan mee om? De eerste mogelijkheid volgens Camus is zelfmoord. Dat is als de reactie van een mokkend kind: als er geen spelregels zijn, dan doe ik niet mee. Deze eerste reactie helpt niet erg, want het leven blijft op dezelfde manier betekenisloos, alleen jij bent er niet meer. Camus zou zeggen dat dat niet nodig is.

Albert Camus (links) in 1957

De tweede reactie is gevaarlijker: hoop. De hoop dat er misschien wél een betekenis in het leven is. De hoop dat er toch een goede vader is, die ons gaat belonen als we goed doen. Die ons bestraffend toespreekt als we kwaad doen. Het idee dat er iemand over ons waakt hebben we uitgebreid naar het idee van een hiernamaals, waar er geen angst is, geen pijn en geen verdriet. En waar we allemaal eeuwig zullen leven, met onze jonge zelf. Volgens Camus is dat levensgevaarljik. Dan leef je het toekomstige leven en niet het leven nu.

Voor Camus is de opstand de juiste reactie op de ontdekking van de willekeur van het leven. Weigeren deze situatie, het betekenisloze leven, aan te nemen. Kijk naar Sisyphus. Omdat hij water naar de mensen had gebracht en uit de dood was opgestaan, bedachten de goden de meest vreselijke straf voor Sisyphus. Hij moest een rotsblok op een steile helling naar boven duwen, en steeds als hij bovenaan de top kwam, rolde het rotsblok weer naar beneden en moest Sisyphus opnieuw beginnen.

Kijk, als de goden Sisyphus hadden gevraagd een grote piramide te bouwen, dan was het anders geweest. Daar ben je dan 10.000 jaar mee bezig in je eentje, maar dan heb je uiteindelijk ook wat. Je kunt dan tegen jezelf zeggen: ik heb goed mijn best gedaan. Maar dat rotsblok rolt elke keer weer naar beneden. Sisyphus dacht: Misschien, als ik mijn best doe, dat God naar me kijkt en waardeert wat ik doe. Misschien krijg ik dan een beloning. Maar ook dat gebeurde niet. Er is geen beloning, er is geen betekenis, er is niemand die over je waakt, ook bij Sisyphus niet.

Toch eindigt Camus zijn verhaal over Sisyphus met dat we ons Sisyphus als gelukkig mens moeten voorstellen. Sisyphus is trots in zijn menszijn. De manier waarop hij de rots naar boven duwt, maakt hem tot mens. Hij komt in opstand tegen zijn meedogenloze straf. De manier waarop hij in opstand komt, door 'nee' te zeggen tegen zijn straf en door 'ja' te zeggen tegen zijn steen en 'ja' tegen zijn lot als mens, maakt Sisyphus tot de absurde held.

Camus zegt 'ja' tegen de hartstocht, tegen de passie, tegen de liefde en de vrijheid. Dat zijn de dingen waar wij als individu 'ja' op kúnnen zeggen. Ook al hebben we een bizar, absurd en betekenisloos leven.

En het is niet alleen als individu, maar ook als groep kunnen we in opstand komen. Camus schrijft in zijn tweede boek La revolte, de mens in opstand: 'Ik verzet mij, dus wij zijn. Ik verzet me tegen het betekenisloze leven. Maar we moeten ons allemaal tegen het betekenisloze leven verzetten. We moeten zeggen waar we tegen en waar we voor zijn. En als we dat doen, hebben wij een verband, een solidariteit. We weten van elkaar dat we in hetzelfde schuitje zitten, waar we met dezelfde angsten en dezelfde vervreemding te maken hebben.'

Camus geeft ons een beeld van deze solidariteit in De pest, een andere novelle die hij geschreven heeft. Het verhaal speelt zich af in een stad in Algerije, waar de pest uitbreekt. Ratten gaan dood en daarna gaan mensen dood, maar niemand snapt wat er aan de hand is. De stad wordt afgesloten en gaat in quarantaine, waardoor de hele stad op zichzelf aangewezen is. De pest woekert en is willekeurig: jonge mensen gaan dood, oude mensen blijven leven. Goede mensen gaan dood, slechteriken blijven leven.

En dat is het leven. Sommige mensen gaan jong dood aan kanker, anderen worden gespaard en worden oud. Sommigen gaan dood in een auto-ongeluk, anderen blijven leven en worden oud. Het leven heeft geen betekenis en het leven heeft ook geen beloning voor de goeden of straf voor de slechten. Dat is wel wat we willen. We willen geloven dat Sinterklaas ons nog steeds in het grote boek opneemt. Maar het is helaas niet zo.

Het maakt wel uit hoe we met die pest omgaan. In De pest reageert de één door zich enorm te bezuipen. Die denkt: ik ga toch dood, dus ik drink mijn hele wijnkelder op en ga laveloos op de bank liggen. De ander probeert te ontsnappen aan de pest. Hij accepteert zijn lot niet en probeert de stad uit te komen, om er uiteindelijk achter te komen dat dat niet kan.

Karim Benammar in Brainwash Talks

Maar de absolute held van het verhaal van Camus is dokter Rieu. Dokter Rieu gaat door met het behandelen van de patiënten, ook als hij weet dat ze opgegeven zijn. Hij behandelt zowel de slechten als de goeden. Dokter Rieu verzet zich tegen die willekeurige pest, die willekeurige dood en daarmee tegen het willekeurige leven. Hij zegt 'nee' tegen die willekeur. Hij zegt 'ja' op het leven. Op broederschap met andere mensen. Op de solidariteit, de vrijheid en de rechtvaardigheid.

Dat is waar wij nu geconfronteerd mee worden. Kijk naar hoe wij in het leven staan. We zijn nu niet halverwege de 20e eeuw zoals Camus was, maar we zitten aan het begin van de 21e eeuw. We kunnen vormgeven aan ons leven, besluiten wat we ermee doen, met wie, hoe lang en in welke volgorde. Daar hebben we de vrijheid in gekregen. Daar hebben we hard voor gewerkt en dat is prachtig. Als mensheid kunnen we bepalen hoe de wereld er uitziet. We kunnen beslissen welk dier leeft en welk dier doodgaat, omdat we het kunnen beschermen. Zo willen we dat walvissen blijven leven maar dat hiv verdwijnt.

Het leven om ons heen is aan de ene kant prachtig en aan de andere kant is het nog vol met uitbuiting van mensen. Economische uitbuiting door de dingen die we kopen. Er is geweld dat op allerlei manieren oplaait. Er zijn clashes tussen verschillende geloven en tussen verschillende mensen.

Met al deze dingen samen geven we vorm aan de wereld. En in de manier waarop we vormgeven, kunnen we in opstand komen. We kunnen 'nee' zeggen tegen uitbuiting. We kunnen 'nee' zeggen tegen discriminatie, tegen geweld. We kunnen 'nee' zeggen tegen milieuvernietiging. Maar als we nee zeggen, zeggen we ook ja. En waar willen we dan ja op zeggen?

Als ik aan Camus denk, dan denk ik aan een van zijn eerste verhalen waarin hij naar het strand gaat in Algerije. Daar ruikt hij de planten, de geur van de zomer en hij voelt de zinderende hitte waarin alles lijkt te zweven. Camus rent het water in en duikt diep, totdat zijn oren gaan suizen. Dan sprint hij het water uit en gooit zich in het warme zand. Het water droogt op zijn huid en hij ziet de zoutkristallen op zijn armen. Dat is de Camus van de zintuigen. Dat is wat het leven is. Voor Camus is dat wat we nu hebben.

Het gaat niet om de vrijheid met een grote V, waar we ons voor opofferen, waar we dood voor gaan. Het gaat om vrij zijn als individu. Het gaat niet om rechtvaardigheid met een grote R, waar we ons voor opofferen, vooral niet waar andere mensen ons voor de dood insturen. Het gaat om rechtvaardigheid in het nu.

Camus is in Algerije geboren en getogen. Algerije, het land van mijn vader, waar midden jaren vijftig, begin jaren zestig een bloedige onafhankelijkheidsoorlog woedde. Tot één miljoen mensen zijn in die oorlog gestorven, op een bevolking van acht miljoen, door vreselijke terroristische daden aan beide kanten. Toen Camus zijn Nobelprijs kreeg werd hem gevraagd hoe hij over Algerije en deze oorlog dacht. Hij had besloten om over dit onderwerp te zwijgen, maar toch liet hij zich ontvallen: 'Als ik aan de terroristen en het geweld in Algerije denk, dan denk ik aan mijn moeder. Mijn moeder die in de tram zit en misschien wordt opgeblazen.'

Camus werd weggehoond. Hoe kon hij aan zijn moeder denken? De oorlog gaat over het vrije Algerije, het Franse Algerije! Dat is toch belangrijker dan deze ene persoon? 'Nee', zei Camus. Het is niet belangrijker dan deze persoon. Het leven gaat niet om het idee van Algerije of dat van Frans-Algerije. Het gaat niet om onszelf opofferen, of om ons leven weggooien voor een ideaal. Of nog erger, om andere mensen de dood in te sturen voor dat ideaal. Het gaat om je moeder, je dochter, je vriend, je geliefde. Dat is het enige wat we hebben in dit willekeurige heelal.

Voordat Camus overleed in een auto-ongeluk, was hij aan het schrijven over Nemesis, de godin van de maat. Hij wilde een boek schrijven over de liefde en noemde het: Het klaarlichte denken, La pensee du midi. Midi staat voor de Provence, voor de zon die hij terug had gevonden. Het is het mediterraanse denken, waarin je gelooft in de zon boven de schaduw. Waarin je gelooft in het leven boven de dood. Waarin je gelooft in het plezier dat we nu hebben, met elkaar. Geloof in de vriendschapsbanden, in de solidariteit. Het geloof dat als iemand anders lijdt, wij daar ook last van hebben.

Dus mijn vraag voor u is: hoe gaat u in opstand komen? Waar gaat u 'nee' tegen zeggen, tot hier en niet verder? En, in uw leven straks: waar gaat u 'ja' op zeggen?