Afgelopen week was ik aanwezig bij de dood van drie runderen. Op zoek naar het ambacht van een 'echte' slager was ik uitgenodigd door een zelfslachter in een dorpje onder de rook van Amsterdam. Vroeg in de morgen had de boer zijn dieren gebracht zodat ze rustig konden wennen aan de nieuwe omgeving. Daar stonden ze, in de ochtendschemer.

Mooie dames, goed in het vlees, dampende adem. Twee bruine en een witte. Ongemakkelijk te schuifelen aan de voet van de kerk. De slagers, twee mannen van rond de zestig jaar oud, bereiden zwijgend alles voor.

Dan is het moment daar. Een van de koeien wordt naar binnen geleid en krijgt zonder omhaal een stalen kogeltje dwars door haar grote hersens. Ze zakt door haar hoeven en de mannen snijden haar gedecideerd de strot door.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Een kalfsvleesverwerkerij in Apeldoorn (foto: ANP/Jerry Lampen).

De slachters verzekeren me dat ze dan al hartstikke dood is en nooit iets gevoeld heeft. Maar het hart klopt nog en pompt het lichaam leeg. Bloed gutst in een klaargezette bak terwijl de koe gorgelend haar laatste adem uitstoot.

Af en toe stuiptrekt ze nog wat.

Als het bloeden gestopt is, beginnen de slagers aan de slacht. Een vast protocol wordt zwijgzaam afgewerkt. Een van de slagers wijst me aan wat allemaal waar zit. En waar datzelfde onderdeel bij mij zit. Een fascinerend angstaanjagende gedachte dat ook ik zo snel gereduceerd kan worden tot mijn anatomie.

Binnen een half uur is de koe verworden tot twee halve kadavers, wat losse stukken die later uitgebeend zullen worden (zoals de kop) en een beetje slachtafval (vooral de ingewanden).

Ik ben ontdaan. Niet alleen door het doden van een groot, levend wezen, maar door de ongekende transformatie die voor mijn ogen heeft plaatsgevonden.