Het neoliberalisme heeft gefaald, klinkt het steeds luider. Maar wat is het alternatief? De ‘meent’, denkt cultuurfilosoof Thijs Lijster. In zijn nieuwe boek Wat we gemeen hebben, gebruikt hij dit concept om te laten zien hoe we belangrijke zaken die steeds verder geprivatiseerd zijn geraakt, zoals wonen, zorgen en leren, weer zélf in handen kunnen krijgen. Niet als losse individuen, maar als gemeenschap.

Can Batlló, een oude, vervallen textielfabriek op een verlaten industrieterrein in Barcelona. Een cultureel centrum zou het worden, beloofde het stadsbestuur keer op keer, maar dat gebeurde niet. Na de financiële crisis van 2008 werd het terrein zelfs bijna verkocht aan private investeerders, als de buurt daar geen stokje voor had gestoken. Binnen een jaar toverden buurtbewoners het pand om tot een bruisend cultureel centrum, met een bibliotheek, een bar en allerlei activiteiten zoals filmvertoningen en toneelvoorstellingen. Het is een van de plekken die cultuurfilosoof Thijs Lijster enorm inspireerden in zijn denken over hoe we de samenleving anders in kunnen richten. Want daar zag hij dat het kan: buiten grote investeerders en de staat om gezamenlijk een plek beheren. “Daar werd echt gemeenschappelijkheid ervaren en in de praktijk gebracht.”

Can Batlló is een voorbeeld van een hedendaagse ‘meent’, zegt Lijster. Van oudsher duidt dat begrip, beter bekend onder de Engelse naam commons, gedeelde bronnen aan waarmee mensen in hun levensonderhoud voorzien. “Het waren bijvoorbeeld velden waarop iedereen zijn vee kon laten grazen, bossen waar iedereen hout kon sprokkelen of waterbronnen waar iedereen gebruik van kon maken. Die meenten zijn in de loop van de moderniteit verdwenen, een proces dat ook wel the enclosure of the commons wordt genoemd. Het idee is dat daarmee het kapitalisme is begonnen: wat oorspronkelijk gemeenschappelijk was, kwam in de handen van een kleine elite.”

Bar in de voormalige fabriek Can Battló in Barcelona (2014).

Tegenwoordig wordt het begrip ‘meent’ gebruikt door filosofen en activisten die kritisch zijn op het neoliberalisme en nadenken voor alternatieven voor het kapitalisme (journalist Naomi Klein gebruikte de term bijvoorbeeld in een bekend essay uit 2001). De meent duidt dan niet alleen op ‘natuurlijke’ bronnen zoals water, grond en fossiele brandstoffen, maar ook op ‘kunstmatige’ bronnen die door mensen zijn gemaakt, zoals kennis, communicatie of data. In zijn boek Wat we gemeen hebben diept Lijster de term verder uit en gebruikt die om kritisch te kijken welke meenten vandaag de dag onteigend worden.

Het neoliberalisme is dood, toch leeft het

Dat de tijd rijp is om verder te denken over de meent, zag Lijster aan het grote aantal protesten van de laatste jaren. “Denk aan het woonprotest, onderwijsprotesten en de grootste van allemaal, het klimaatprotest. Ik herkende steeds meer een gemeenschappelijke deler in al die protesten: het ging er telkens om hoe het mogelijk is dat iets wat in wezen aan ons allemaal zou moeten toebehoren, in handen gekomen is van een kleine elite, of door een kleine elite vernietigd wordt. Neem bijvoorbeeld het woonprotest: hoe kan het bestaan dat er aan de ene kant mensen zijn die godsgruwelijk rijk worden van de verkoop en verhuur van woningen, terwijl er aan de andere kant mensen zijn die dakloos zijn of de grootste moeite hebben om een woning te vinden? Voor mij was het begrip van de meent een manier om de verschillende soorten onvrede en protest met elkaar te verbinden.”

"In de protesten gaat het er telkens om hoe het mogelijk is dat iets wat in wezen aan ons allemaal zou moeten toebehoren, in handen gekomen is van een kleine elite, of door een kleine elite vernietigd wordt."

Thijs Lijster

Woonprotest in Utrecht (2021).

De oorzaak van de crises waartegen wordt geprotesteerd? Het neoliberalisme, zeggen we vaak. Maar daar is iets vreemds mee aan de hand, merkt Lijster op. “Ondanks dat er niemand meer in gelooft, blijft het neoliberalisme, als een zombie, voortbewegen.” Aan de ene kant is het neoliberalisme zodanig ingebed in onze systemen, dat het buiten onze invloedssfeer lijkt te liggen. “Daarom kunnen politici bijvoorbeeld tijdens de energiecrisis hun handen in de lucht gooien en zeggen: wij kunnen er niks aan doen, wij kunnen niet interveniëren.” Tegelijkertijd hebben we het neoliberalisme geïnternaliseerd, zegt Lijster. “We zijn over onszelf gaan denken als kleine ondernemertjes, die investeren in ons eigen leven, onze relatie, onze kinderen en daar rendement van verwachten. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille: we hoeven niet meer te geloven in het neoliberalisme, omdat het wel al doen.”

"Als we door een andere lens kijken, en dingen niet meer als een koopwaar op de markt beschouwen, maar als een vorm van meenten, dan gaan we anders naar de wereld en naar onszelf kijken."

Thijs Lijster
Niet alles is koopwaar

Daarom hebben we een nieuwe ‘gemeenzin’ nodig. “Dat is natuurlijk een beetje een spel met woorden,” geeft Lijster toe. Het is zijn vertaling van common sense, dat wat vanzelfsprekend is en geen betoog behoeft. Om de common, de meent, ook in het Nederlands door te laten klinken, vertaalde hij dat niet als ‘gezond verstand’, maar dus als gemeenzin.  “Wat ik laat zien is dat het neoliberalisme heel lang als een vorm common sense heeft gefunctioneerd: het was een kwestie van gezond verstand dat de markt het wel zou oplossen, of dat concurrentie voor de beste resultaten zorgt. Dat behoefde geen betoog. Met het boek heb ik een verschuiving van de gemeenzin voor ogen: het zien en ervaren van meenten. Als we door een andere lens kijken, en dingen niet meer als een koopwaar op de markt beschouwen, maar als een vorm van meenten, dan gaan we op een andere manier naar de wereld en naar onszelf kijken.”

Thijs Lijster (1981) is cultuurfilosoof en als docent verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij schreef onder andere de essaybundels De grote vlucht inwaarts (2016) en Kijken, proeven, denken (2019) en het pamflet Verenigt u! Over arbeid in de 21e eeuw (2019). Zijn nieuwe boek is Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meent (2022).

Dan kun je meenten overal om je heen zien. In de stad gaan mensen er al mee aan de slag, in het klein, zoals in gemeenschappelijke tuintjes die tijdens corona een opleving doormaakten, of in het groot, op plekken als Can Battló. Maar ook in bijvoorbeeld het onderwijs kunnen we meenten ontdekken. Lijster ervoer dat tijdens de protesten die in Amsterdam begonnen met de Maagdenhuisbezetting in 2015 en ook leefden aan zijn Universiteit Groningen. “De protestgroepen zeiden: de universiteit is geen bedrijf of fabriek, maar een gemeenschap waar we gezamenlijk bezig zijn met leren, studeren en kennis delen en waar we weerstand moeten beiden tegen de commercialisering van het onderwijs. Dat voelde je echt met elkaar: de universiteit is niet van de bestuurders en wij zijn niet zomaar medewerkers, we vormen zelf deze gemeenschap.”

Als online van ons was

Een ander domein waar we meenten kunnen gaan zien is de digitale wereld, want veel van wat we online doen bestaat bij de gratie van gemeenschappelijkheid, zegt Lijster. “Platforms als Facebook, YouTube, Twitter of TikTok functioneren alleen maar omdat wij bereid zijn om er dingen op te delen. Het gekke is natuurlijk dat wij daar vervolgens niet de vruchten van plukken. Daarin zie je het proces van onteigening van de meenten heel nadrukkelijk terug.” Wat zou er gebeuren als die platforms meenten worden, vraagt Lijster zich af, als data niet gebruikt worden om advertenties mee te verkopen, maar in handen blijven van gebruikers. “Ik ben ervan overtuigd dat die platforms er dan heel anders uit zouden zien. Juist hun verdienmodelmodel zorgt er namelijk voor dat berichten of filmpjes die zorgen voor bepaalde emoties, zoals verontwaardiging, woede of verdriet enorm gepusht worden, of berichten die je wereldbeeld bevestigen.”

Een mooi voorbeeld van een digitale meent is Wikipedia, vindt Lijster. Dat maakt geen winst en wordt publiek beheerd, al is het zeker geen ideale wereld met zijn gemeenschap van vooral witte, westerse, mannelijke moderators. De vraag is daarom hoe je online platforms publiek kunt maken. “Daar zou een enorme financiering voor nodig zijn. Interessant is wat Marleen Stikker schrijft, die betrokken is geweest bij de opkomst van het vroege, publieke, internet. Zij zegt dat er toen een enorme kans gemist is om van het internet geen publieke dienst te maken. Die mogelijkheid was er wel degelijk, maar omdat iedereen in de jaren 90 alleen maar bezig was met privatiseren, had niemand daar belang bij. Je kunt je natuurlijk afvragen: waarom hebben we wel publieke televisie en publieke radio, maar geen publieke vorm van YouTube, Facebook of Twitter?”

Niet wie wij zijn, maar wat we gemeen hebben

Maar gemeenschap is een beladen begrip geworden. Lijster wil daar in zijn boek opnieuw invulling aan geven. “Aan de ene kant is dat een reactie op de reactionaire of zelfs fascistische invulling van het begrip gemeenschap, dat altijd uitgaat van een gedeelde eigenschap, of dat nou in de vorm van territorium, huidskleur of etniciteit is. Tegelijkertijd is het een reactie op meer progressieve stemmen die zeggen dat we het weer over gemeenschap moeten hebben, over wie wij zijn, zoals Bas Heijne, of Jan Terlouw. In mijn optiek wordt daarin te vaak vergeten dat het verhaal over die gemeenschap losgesneden wordt van wat we gemeen hebben, wat we in materieel opzicht delen.” Denk bijvoorbeeld aan voorzieningen die verdwijnen in kleine gemeenschappen, zoals postkantoren, waardoor mensen zich ontheemd voelen. “Als je het over gemeenschappelijkheid wil hebben, moet je het ook over die materiële onderlaag hebben. Dat is bij uitstek wat reactionaire of neofascistische bewegingen niet doen. Die hebben het over wat het betekent om een echte Nederlander te zijn, niet over herverdelingsvraagstukken. Terwijl die twee bij uitstek bij elkaar horen.”

"Het verhaal over wat gemeenschap is, wordt te vaak losgesneden van wat we gemeen hebben, wat we in materieel opzicht delen."

Thijs Lijster

Het mooie van gemeenschap is voor Lijster dat die niet bestaat bij de gratie van een vastomlijnde gedeelde identiteit, maar bij wat we samen doen. In het tuintje bijvoorbeeld. “Doordat je samen aan het tuinieren bent, vorm je de gemeenschap.” Gaat dat dan eigenlijk nooit mis, maakt er niemand misbruik van die gedeelde meent? Dat kan natuurlijk gebeuren, geeft Lijster toe, soms gaat er een buurman met de bessenoogst vandoor. Het is niet altijd pais en vree. Maar er valt wel wat af te dingen op het idee dat meenten nooit zouden kunnen werken omdat mensen egoïstisch zijn en uit eigenbelang handelen (en dat de traditionele commons daardoor ten onder zijn gegaan), zegt Lijster. In zijn boek verwijst hij naar econoom Elinor Ostrom, die laat zien dat meenten wel degelijk kunnen functioneren, zolang duidelijk is wie de meent gebruikt en iedereen zijn verantwoordelijkheden kent. Bovendien, stelt ze, is het veel rationeler om afspraken te maken over duurzaam gezamenlijk gebruik, dan om bijvoorbeeld op korte termijn de opbrengst voor je kudde te maximaliseren en het veld uit te putten. Het mooie is ook, zegt Lijster, dat die bessenstelende buurman onderdeel blijft van de gemeenschap. “Je weet dat je elkaar nog op straat tegen gaat komen en dus samen een oplossing moet zien te vinden.”