Toen ik zo'n 25 jaar geleden als beginnend journalist mijn eerste stukje schreef over burn-out, vertelden bevlogen professionals mij hoe ze halverwege hun loopbaan in een staat van emotionele uitputting waren geraakt. Hadden ze daarom al die jaren zo hard gewerkt? Om zich nu leeg en opgebrand te voelen? Ze schaamden zich ervoor; bijna niemand van de geïnterviewden wilde met zijn naam in de krant.


'Moeilijke werkomstandigheden, een snelle carrière en een typische gedragsstijl kunnen ervoor zorgen dat zelfs sterke en ambitieuze mensen in een crisis terechtkomen,' constateerde ik in 1992, om vervolgens de nadruk te leggen op de persoonlijkheid van de slachtoffers, mensen met zogenoemd type-A gedrag: ambitieuze, competitie- en prestatiegerichte werknemers. De oplossing voor de crisis lag destijds volgens deskundigen dan ook meer bij de werknemer dan bij de werkgever. 'De moedeloze midlifer zal zijn verwachtingen moeten aanpassen aan de werkelijkheid. In veel gevallen betekent dit een radicale verandering van houding en gedrag, een proces dat jaren in beslag kan nemen.'

Nog geen decennium later had burn-out de status van een volksziekte gekregen. Een kwart miljoen werkenden voelden zich opgebrand. 'Er woedt een storm door Nederland die langzaam aanzwelt tot een orkaan,' schreef ik in maart 2000 in de Volkskrant. 'De storm heet stress.' Met de kennis van nu klinkt die orkaan achteraf wat overtrokken, maar in die tijd maakten we ons echt zorgen: Nederland had de hoogste werkdruk van Europa, 60 procent van de werkenden had er last van; stewardessen, journalisten, rechercheurs en organisatie-adviseurs spanden de kroon. En een op de drie managers voelde zich vaak of vrijwel altijd te zwaar belast.

Voor een burn-out hoefde je je toen al niet meer te schamen. In datzelfde jaar schreef econoom en journalist Annegreet van Bergen als een van de eersten hoe ze ziek werd van te hard werken en wat je eraan kunt doen. De lessen van burn-out werd een bestseller, vooral omdat Van Bergens ervaringen zo herkenbaar waren voor de lezers; bovendien voorzag het boek in hun behoefte aan informatie over het ongrijpbare spook van de stress. En zo werd de auteur onbedoeld een trendsetter: het aantal persoonlijke documenten over burn-out groeit nog steeds.

Stand van de wetenschap

Inmiddels zijn we bijna twintig jaar verder en is het percentage mensen met burn-outklachten gestegen van 11 in 2007 tot 16 in 2017, zo blijkt uit cijfers van TNO. Een miljoen Nederlanders rapporteren gevoelens van emotionele uitputting, vooral jonge werknemers tussen de 25 en 35 worden geveld door de stress: zo'n 240.000 mensen. De meesten schrijven de verschijnselen toe aan te hoge taakeisen en te weinig autonomie. Werkgevers luisteren naar hen, ze moeten wel: het ziekteverzuim kost hen 1,8 miljard euro. Ze nemen maatregelen om de werkstress te lijf te gaan, zoals het instellen van een aanspreekpunt voor overbelaste werknemers.

In de verklaringen en de oplossingen voor de burn-out weerspiegelt zich niet alleen de tijdgeest, maar ook de stand van de wetenschap. Zo was er 25 jaar geleden vrijwel niets bekend over het verschijnsel. De Amerikaanse psychoanalyticus Herbert Freudenberger introduceerde de term in 1974 om het proces van emotionele uitputting en demotivatie van vrijwilligers in de zorg te beschrijven, maar veel verder dan de hypothese dat de ziekte vooral in de zogenoemde contactberoepen voorkwam, reikten de inzichten toen nog niet.

Nu weten we meer. Het aantal wetenschappelijke artikelen dat burn-out in de titel heeft is gestegen van 56 in 1982, tot 224 in 2012, zo blijkt uit een raadpleging van de psychologisch database PsychINFO. Over de oorzaken van de burn-out wordt druk gespeculeerd. Sommigen zoeken het in de veranderingen op de arbeidsmarkt en de groei van tijdelijke contracten met bijbehorende inkomensonzekerheid; anderen opperen dat de twintigers en dertigers van nu – de groep met het hoogste risico op burn-out – te veel gepamperd zijn. De millennials hebben zeer hoge verwachtingen van het leven: de helft wil later een toppositie bereiken en denkt boven modaal te gaan verdienen. En mocht dat allemaal niet lukken, dan geven de meesten zichzelf de schuld voor het falen. Als deze generatie eenmaal aan het werk is, komt ze erachter dat de wereld er wat harder uitziet dan ze zich had voorgesteld.

Het klinkt paradoxaal: om efficiënt te kunnen zijn moet je af en toe kunnen lummelen. Maar het helpt echt.

Weer een andere verklaring heeft te maken met de aard van de moderne samenleving. Doordat we altijd en overal bereikbaar willen en moeten zijn, en we steeds door onze smartphone worden afgeleid, staan we voortdurend 'aan'. En die constante alertheid is niet goed voor ons brein, dat evolutionair gezien nog steeds een beetje achterloopt. Om de bovenkamer te ordenen en op te ruimen, moeten we zo nu en dan kunnen mijmeren en dagdromen. Even niets denken, maar gewoon ons hoofd de vrije teugel laten, zo leren moderne hersenwetenschappers ons.

De Amerikaanse neurowetenschapper Marcus Raichle ontdekte begin deze eeuw namelijk dat ons brein een standaardinstelling heeft, die goed georganiseerd is en energie verbruikt: het default-mode-network (DMN). Als onze aandacht niet speciaal ergens op gericht is, komt dit netwerk in actie. Het lijkt dan misschien dat we maar wat zitten te niksen, maar het werk van het 'mijmerbrein' is functioneel. De ordening van gedachten helpt ons beter voorbereid te zijn op de toekomst en het evalueren en rangschikken van ervaringen maakt ons rustig.

Leve het lummelen

Om stress en burn-out een halt toe te roepen, kijken wetenschappers, journalisten en ervaringsdeskundigen anno 2019 daarom naar andere oplossingen. Behalve maatregelen op het werk, zoals meer regelruimte en autonomie, moeten we op een andere manier met ons hoofd en onze tijd bezig zijn, en ook die oplossing weerspiegelt de tijdgeest, die meditatie, yoga en mindfulness propageert, in plaats van het jachtige 'altijd aanstaan'.

We moeten minder prestatiegericht bezig zijn, en onszelf meer de tijd geven om onze bovenkamer te ordenen. 'Leve het lummelen dus,' schreef Wilma de Rek in de Volkskrant, die een serie artikelen publiceerde in de Burn-out Gids. En niet alleen op het werk, maar ook thuis, viel socioloog Pauline Meurs, hoogleraar bestuur van de gezondheidszorg, haar bij in Het Financieele Dagblad. Dat klinkt gemakkelijk, maar voor veel mensen zal dat een enorme klus zijn. Want 'even niets doen' hoort niet bij het arbeidsethos en de ambitie van de hardwerkende en constant alerte professional. Het klinkt dan ook paradoxaal: om efficiënt te kunnen zijn moet je af en toe kunnen lummelen. Maar het helpt echt.

meer weten?

Suzanne Weusten is psycholoog en schreef de afgelopen 25 jaar artikelen over stress en burn-out voor onder andere Intermediair, de Volkskrant en Psychologie Magazine. Over de mechanismes in het brein schreef ze Wij zijn slim en andere dwaalwegen van het denken (Atlas Contact, 2017).